Schoonheid
Is de schoonheid gegeven? Die vraag achtervolgt ons al eeuwen! Licht schoonheid op uit de natuur? Uit de werkelijkheid die ons omringt? Stel U voor: uit de ‘schepping Gods!’ Of moet de mens zelf zijn schoonheid “maken”? “Is beauty in the eye of the beholder?” Of bestaat er een schoonheid ‘op zich’, vooraf gegeven en los van menselijke interventie? Het zijn moeilijke vragen, te beantwoorden met een niet te veronachtzamen arsenaal aan (kunst)filosofische begrippen en inzichten die voor de ene logisch klinken en voor de andere tot in der eeuwigheid kromredeneringen of gelul zullen blijven.
Moet kunst überhaupt “schoon” zijn? Nog zo een vraag die doorheen de tijd de gemoederen heeft beroerd. Moet kunst een perfecte weergave zijn van de wereld waarin we leven (realisme), of mag het ‘s mensen diepste gedachten weergeven in een abstract vlak (abstracte kunst)? Er is het verhaal van Kandinsky’s poetsvrouw die, na de kuis, een schilderij ondersteboven terug op de ezel had gezet – de schildersezel welteverstaan – en daarmee vroedvrouw van de abstracte kunst werd. Allemaal vragen die eenieder voor zichzelf moet beantwoorden, liefst na rijp beraad.
The Fifties and the Sixties
En dan kwamen de jaren vijftig en zestig, met hun economische groei waaraan, tot 1973 althans, geen grenzen leken te zitten. De mensheid had net de goorste der oorlogen meegemaakt met een tot dan toe ongeziene “industrialisering van de dood”. Van grofweg 1850 tot 1940 hadden zovelen een te grote knieval voor techniek en industrie nochtans gehekeld, maar na de wereldbrand waren beiden “neutraal” genoeg om buffer – eigenlijk is het een dikke stadswal – te vormen tegen de grote verhalen; kijk bovendien toch eens hoe techniek en industrie het de mens “gemakkelijk” ging maken (denk ook aan de afschaffing van het cashgeld en de CST-pas vandaag). Van grote verhalen en obsolete structuren krijg je oorlog; behoorden die oude vermaners zelf trouwens niet tot het slag dat de oorlog had geïnitieerd?
In ’68 kwam dan de verbeelding aan de macht. Alles moest nieuw worden! En dat deed het ook! De aanval tegen het Oude Europa was totaal. Het individu, hoe bezopen ook, verdrong gaandeweg de gemeenschap. “Emancipatie” klonk het op alle hoeken van de straat. Seks moest vrij zijn. Tot pedofilie aan toe, met Daniel Cohn-Bendit als exponent, aan wiens puntje onze Paul Goossens nog flink kon zuigen … Nee wacht, verkeerde uitdrukking: “waaraan onze Paul Goossens nog een flink puntje kon zuigen”… zo dat is beter.
Promiscuïteit
Promiscuïteit werd in ’68 de regel. Sindsdien loopt iedereen zijn of haar pik of kut achterna, met een schare pluspapa’s en -mama’s, nieuw-samengestelde gezinnen, halfzusters en broers, valies-en sleutelkinderen … er achteraan! En geen mens die er de maatschappelijke kost nog van durft te berekenen. Vanop de covers van schier alle kranten en tijdschriften staren, slechts verborgen achter pseudowetenschappelijk gezwets, de penissen en vagina’s je in de ogen, evenwel ontdaan van alles wat sentiment heet. Seks moet bestiaal, en voor deze keer zonder verwijten van Afrikaanse culturele toe-eigening. ’t Is dat Lotte Vanwezemael en tante Goedele Liekens het gezegd hebben!
Elke week mogen vrouwen van alle leeftijden in gortsaaie artikels hun geprefereerde standjes uit de doeken – of is het: uit de lakens? – doen en seksuologen, als ze niet te oud zijn liefst in bikini, leren ons hoe je moet neuken; want dat konden we natuurlijk nog niet! Paradoxaal toch dat we in deze met het individu gepreoccupeerde tijden, schijnbaar niet meer zelf mogen beslissen wat we lekker vinden!
Fabre
Dat de kunst zou volgen, spreekt voor zich. Net zoals billen kletsende seks zich vandaag billijkt met “het theorietje” van de seksuologe, zo wordt krakkemikkige kunst geklemd in het keurslijf van een verhelderende verklaring. Maar zowel seks als kunst, “met een bijsluiter”, kunnen hun tergend therapeutische gehalte niet overstijgen. Seks en kunst moeten voor zich spreken, of niet. Als een banale baksteen slechts een beschrijvende beschouwing behoeft om tot kunst te kiemen, kantelt het artistieke gewrocht in anti-kunst! Dat geldt niet alleen voor Fabre die zichzelf de wolken laat meten, zelf katten in het stadhuis van ’t Schoon verdiep naar beneden keilt en zelf, uitgerekend in de kathedraal van Antwerpen, het kruis op zijn eigen hand laat balanceren als uiting van zijn particuliere geloofstwijfel; dat geldt evenzeer voor een calquerende Tuymans, een kakkende Delvoye, een koeien klievende Hirst of een versnipperende Banksy.
Dat seks en anti-kunst een onlosmakelijke eenheid vormen in de ondraaglijke lichtheid van het losbandig bestaan, bewijst Fabre te voeten uit. Hij doet wat hij altijd al heeft gedaan: zichzelf lichamelijk en geestelijk verheerlijken met behulp van een theorietje dat – als het even kan – nog goed verkoopt ook! Het volstaat dan een blad te bekrassen met een stylo of een plafond te dekken met groene kevers om kunst te creëren; op voorwaarde natuurlijk dat de bijsluiter nauwgezet vermeld wat we erin moeten zien. Met zijn seksuele escapades doet hij voor de rechtbank hetzelfde: “Dit is nu de artistieke Fabriaanse context” brulde de verdediging. “Hij is radicaal en niet conventioneel. Sappen, bloed, zweet, sperma: het komt allemaal aan bod”. Alstublieft! Als U nog eens verlegen zit om een rechtvaardigend postulaat? Bij deze! Dat de woorden als een verwoestende waterval uit de mond gutsten van advocate Eline Tritsmans, zelf groot geworden op een handels- en commercieel kantoor, mag geen toeval heten. Met “kunst” heeft dit “Fabriaans gefabuleer” echter evenveel te maken als “Vanwezemaelse of Liekense pseudowetenschap” met seks!
**
Illustratie: Koreaanse danser Sung-Im Her in “Quando L’Uomo Principale è Una Donna” van Jan Fabre
**