Optimisme is van alle tijden. Iedere periode in de geschiedenis kent wel zijn particuliere “klaarkijkers.” Net overigens zoals elke periode zijn particuliere doemdenkers moet dulden. Maar wat als optimisme een plicht wordt? Het kleinste kind weet dan dat voor enig optimisme nog weinig reden bestaat. Elke verplichting forceert de mens immers tot een gemoed dat er van nature niet – of niet meer – is. In welk tegengesteld geval een verplichting uiteraard zinloos zou zijn. Met het obligate “We móeten optimistisch zijn” wordt dus eigenlijk bedoeld: “We moeten wegkijken, we moeten doen alsof de dingen die we glashelder met onze eigen ogen zien er toch niet zijn”. Dit vergt echter een dusdanig bovenmenselijk abstractievermogen dat het enkel nog van stekeblinde automaten kan verlangd worden. Spontane, beschouwende menselijkheid werd in onze tijd hoogst suspect.
Van Antwerpen naar Leuven
Neem een banale treinreis van Antwerpen naar Leuven. Die volstaat ruimschoots om terstond aan elke optimismeplicht te verzaken. Wie trouwens meent dat die reis in het station begint, heeft het mis. Ze begint reeds op de weg erheen! Op de alles behalve nog keizerlijke De Keyserlei mag het al een huzarenstuk heten om de plicht tot optimisme – en dus het verbod om te kijken – te eerbiedigen. De pit van eertijds mondain Antwerpen werd immers een slagveld waarop zich onafgebroken een volhardende oorlog voltrekt. Die oorlog heet omvolking! Men moet al een hoge graad van maatschappelijk cataract hebben om dit niet te zien. De strijd wordt echter niet meer met klassieke wapens uitgevochten. Wie geen klassieke oorlog kan winnen, moet zich behelpen met listen. Dat wist Odysseus reeds! Dat weten, na anderhalf millennium, nu ook de moslims.
Tanks en pantsers hebben daarom plaats gemaakt voor kinderkoetsen en Maxi-Cosi’s. Soldaten verschuilen zich niet meer doelbewust in de buik van een houten paard, maar nog onwetend in de schoot van de moslimmoeder. De strijd duurt wat langer, maar wat betekenen een paar decennia in het licht van de eeuwigheid? Moslimvrouw werd kweekpaard in de oorlog met de vijand. De baarmoeder werd alternatief wapen, scherp gesteld door de Westerse dwaas- en roekeloosheid die zich liever inlaat met een klimatologische eindtijd of met transgender-gezeur dan met cultuureigen tradities en inzichten. We nemen trouwens aan dat ook de “Wokers” volmondig kunnen instemmen met die “baarmoederoorlog.” Het zijn per slot van rekening letterlijk de woorden van ene Recep Tayyip Erdogan, Turks president en derhalve vrijgepleit van de Europese erfzonde: een orakel, zowaar, voor de wakkere slapers!
Wanneer dan eindelijk het station bereikt wordt, dient een ticket aangeschaft. Een niet zo alledaagse opdracht meer! Voor de ticketzaal belemmert een overrijpe klamvaars in de overgang, vanachter een tafeltje, de toegang tot de hall. De sensibiliseringsambtenaar! Het rund had zich getooid met een bril die haar weliswaar een zekere gestrengheid opleverde maar, afgezien van de ogen, tevens de omringende gewesten opschaalde. Nu dat hoefde niet! Gebruikelijk worden dingen waarvan de nieuwstaat niet meer kan geveinsd worden veeleer verdoezeld dan geprononceerd. “Waar gaat de reis naartoe?”, blèrde ze ingestudeerd vriendelijk maar kordaat. “Naar Leuven, mevrouw”, repliceerde ik nuchter. “Oei! En gaat U cash betalen?” Ik knikte. “Ai!” Een ongestelde blik van blind modernisme maakte zich van de Vlaamse deerne meester. “U kunt ook aan de automaat met de kaart betalen”, citeerde ze zelfverzekerd uit het draaiboek.
“Ik communiceer niet met machines.”, trachtte ik een eind te maken aan deze deerniswekkende vertoning. Ook op die repliek echter scheen het draaiboek in een reactie te voorzien: “Dan zal U toch heel lang moeten aanschuiven, hoor!” Even dacht ik nog uren zoet te zijn met dit mokkel, toen me plots te binnen schoot: “Mevrouw, dat hebben ze de laatste vijf keer ook gezegd en telkens was ik op twee minuten buiten.” Dat deed het! Zichtbaar gebeten en teleurgesteld haalde ze voor een laatste keer uit: “Ja meneer, ik doe ook alleen maar wat mij is opgedragen!” Deze drogreden appelleerde warempel even aan mijn christelijke barmhartigheid! “Tja”, zei ik, “mijn deelneming.” Tegen haar zin schoof ze het volgnummertje naar me toe en de deuren van het “ticket-Fort Knox” openden zich.
Na twee minuten stond ik inderdaad terug in de inkomhal van het station. De uiterst vriendelijke man achter de balie had het zelfs bestaan op de achterkant van het ticket te noteren wanneer de trein op welk perron vertrok – intercity én stoptrein – en naar welk spoor ik me in Mechelen te begeven had om de aansluiting niet te missen. In het geval tenminste ik ervoor zou kiezen niet het rechtstreekse vehikel te bezigen. Fier als een kind stapte ik naar de “spoorwegmaagd”, toonde haar de achterkant van m’n ticket en zei: “Kijk eens wat menselijk contact vermag, mevrouwtje! Geen machine doet beter!” Op spoor 14 stond de trein in aanslag om te vertrekken. Ik zocht een geschikte zitplaats uit en wierp een laatste blik op het fraai Antwerps stationsgebouw, waarvan alleen nog de stenen in staat bleken enige grandeur uit te stralen. Het volkje dat erin rondzwierf, meldde enkel het tegendeel.
De trein vertrok stipt, maar stopte in elke vlek. Tegenover mij had een jongeman plaats genomen wiens oren volgepropt leken met hulpmiddelen voor doven en slechthorenden. Later bleek echter dat er ook lawaai uit die apparaatjes schalde. Ware hij al niet doof, dan was dit slechts een kwestie van maanden: zelf toegebrachte gehoorschade, waarvoor we met z’n allen keurig mogen betalen. Besparen zullen we wel weer op de kap van de vergeten 70-plussers met geassumeerd revalidatiepotentieel 0. Ook z’n andere zintuigen waren daarenboven in hun normale werking aangetast. Zowel fysiek als mentaal! Hij kon maar niet inzien, opsnuiven, proeven dat men best geen zanderig schoeisel op zitzetels werpt. Toen de trein de negorij Melkouwen binnendenderde, dacht ik terug aan die klamvaars van daarnet. Waar is toch de sensibiliseringsambtenaar als er écht gesensibiliseerd moet worden?
Afgezet tegen de terugreis was de heenreis nog klein bier! De IC-trein Leuven-Antwerpen had de “academische” hoofdstad nog niet geheel achter zich gelaten of daar klonk al vervaarlijk uit de intercom: “Let op uw zaken, beste reizigers, er zijn gauwdieven gesignaleerd!” Dat was letterlijk te nemen. Ze werden slechts gesignaleerd. Niet aangehouden, van de trein verdreven of uit de rijdende trein geflikkerd. Dat laatste verdraagt trouwens geen toetsing aan de mensenrechten. Het recht “om niet beroofd te worden” heeft het duidelijk nog niet tot mensenrecht geschopt en het fameuze “recht op fysieke integriteit” is slechts op daders van toepassing. De signalisatie was echter correct! Ik kon het zelf vaststellen. Het geboefte zat namelijk naast mij! Hij was met zijn fiets – of beter: met “een” fiets – in Leuven opgestapt en had het verroeste ros pal voor de binnendeur gestald waardoor niemand de coupé nog kon verlaten.
Het hoofdstuk “Beschaafd Telefoneren in het Openbaar” werd duidelijk nog niet aangesneden, laat staan uitvoerig behandeld, in de “Integratiecursus voor Gevorderden”. Door z’n mobieltje schreeuwde hij zijn gesprekspartner toe in een vreemde variant van het Frans. Met getormenteerde huig. Het strekte de taal van Molière geenszins tot eer. Dit schreeuwerig en oneigenlijk gebruik deed bovendien het vermoeden ontstaan dat ook dit kleinood niet rechtmatig werd verworven. Het pseudo-Frans werd echter plotsklaps gecodeerd Berbers wanneer de cultureel hoogstaande conversatie aan frisheid begon in te boeten. De slimmerd had er evenwel geen rekening mee gehouden dat “marihuana” in gecodeerd Berbers ongeveer hetzelfde klinkt. De bestelling werd gevoeglijk geplaatst. Nu moest blijkbaar nog voorzien worden in betaalmiddelen. De wettigheid ervan was stellig van ondergeschikt belang. Dat men ook duiten kan oogsten door te werken, was in dit quantumfysisch meesterbrein nog niet opgekomen. Nee, deze trein bleek voor het schorremorrie het jachtveld om de nodige fondsen te verzamelen om zijn net bestelde drugs te betalen. De wederrechtelijke toe-eigening van de speciën zou op deze trein plaatsvinden. Het telefonerende tuig bleek namelijk niet alleen op deze trein te zitten. Zijn kameraden zaten in andere compartimenten. En het geld dat ze nodig hadden voor hun drugs gingen ze meteen ‘verdienen’ op de trein door medereizigers te bestelen.
Deswege zag ik hoe werd ingezoomd op een Chinese jonkvrouw van net geen twintig. Maar dat bleek toch een misrekening. De belaging sneuvelde reeds in het stadium van een aangevatte poging. De Aziatische schone was immers niet op d’r mondje gevallen en nog Aziatisch genoeg om niet aanstonds te bezwijken voor de Westerse buigzaamheid jegens uitheemse excessen. Toen de trein in Antwerpen-Centraal arriveerde, bliezen de gauwdieven onverwijld verzamelen op een tussenverdieping van het station, zichtbaar voor iedereen die het zien wilde. Ze waren met drie. De exploten van de overige twee in andere delen van de trein hadden klaarblijkelijk meer succes gehad, zodat de buit eerlijk kon verdeeld worden en de gefixeerde marihuanadeal in extremis toch geen gevaar liep.
Op de De Keyserlei was de avond gevallen. Wat bij daglicht als toekomstige mogelijkheid van elke gezwollen baarmoeder afstraalde, werd bij nacht griezelige werkelijkheid. De aangeboden autochtone kansenrijkdom strandt volhardend op de hardleerse allochtone weigering die te grijpen. Op nagenoeg een etmaal gaf de verloederde lei blijk van een hoogst lichtvaardig heden en een onheilspellende toekomst. Tij zonder zon wordt ontij! Bloedenge heren, waarvan er niet één Kaukasische kenmerken vertoonde, monsterden passanten van kop tot teen als betrof het wandelende catalogi boordevol potentiële roofwaren. Van de “Arm der Wet” evenwel geen spoor. Schrijfkramp wegens overtollige en prullerige bekeuringen hield hen wellicht allemaal in recup! Wat een tijd toch, de onze! Opgeblonken auto wordt door non-beleid uit de openbare ruimte geweerd terwijl dit multicultureel “toxisch afval” vrij rond mag dwarrelen. Volgende keer neem ik gewis terug de automobiel. Kwestie van niet geheel aan de optimismeplicht te moeten verzaken. Een sprankeltje hemel in de hel verdienen we wel!
**
**