Met de herverkiezing van Sergio Mattarella tot president van de Italiaanse Republiek wordt het politieke hoogtepunt van 2022 op het schiereiland al meteen gesmoord in een anticlimax, nog voor het jaar goed en wel begonnen is.
De oude president – ook letterlijk: Mattarella is ondertussen 80 – wordt ook het nieuwe staatshoofd. Gevolg van een parlementaire armoede die de reguliere pers verkocht als “de minst slechte oplossing”. Wie echter verder wil kijken, ziet dat de Europese democratieën stilaan stokoude dames zijn geworden die, in tijden van het “oud zot”, op zoek moeten gaan naar stokoude venten die enkel nog in staat zijn om de “dames op retour” verbaal te plezieren. Van echte bedprestaties is geen sprake meer; hoogtepunten worden nog slechts virtueel beleefd en kleven hoogstens kurkdroog aan de klamme herinneringen van weleer. Alleen al de aanzwellende dementie ontneemt deze uitgeleefde signorina’s elke heugenis aan een apotheose, die er geen was.
Met de presidentsverkiezingen in Frankrijk voor de deur, mogen de Italiaanse nochtans de ogen beginnen openen. De Franse president heeft dan misschien wel een aardig stukje meer in de pap te brokken dan de Italiaanse, feit blijft dat gedurende de laatste decennia ook de president van Italië zich een stuk minder “ceremonieel” heeft gedragen dan constitutioneel ooit de bedoeling was. Deze evolutie heeft alles te maken met de oude machiavellistische droom van het in de Renaissance ooit gewichtige maar oeverloos verbrokkelde Italiaanse schiereiland dat – eens van bovenuit “eengemaakt” – opnieuw een leidersrol probeerde op te nemen in het Europese concert der naties. Zowel het Risorgimento (wederopleving), de fascistische hoogdagen van Mussolini als de naoorlogse particratische tijden van de Christendemocratie, hadden net dat éne doel gemeen: Italianen wilden – en willen – continentaal meetellen!
Dat lukte trouwens ook aardig! Zeker in de naoorlogse tijden. Het post-fascistische en (vooral in het noorden) economisch boomende Italië, dat in 1946 zijn koning inruilde voor een president, maakte in de jaren ’50 van vorige eeuw reeds deel uit van de oorspronkelijke zes lidstaten van de Europese Gemeenschappen en in 1987 stak het, BNP-gewijs, het Verenigd Koninkrijk voorbij (bekend als “il sorpasso”), al groeide ook de kloof tussen het “hippe” economische noorden en het artisanale zuiden zienderogen.
Aan die inhaalbeweging kwam echter abrupt een einde in februari 1992 met de dubbele crisis van politiek en economie. Politiek werd het particratische systeem van de christendemocratische DC, definitief van haar sokkel geblazen door het omkoopschandaal “Tangentopoli” (omkoopstad) – de maffia was, voor wie het nog niet had begrepen, niet meer uitsluitend een Siciliaans maar nu ook een Italiaans probleem – en wanneer Frankrijk en Duitsland scheep gingen in de trekschuit van de Monetaire Unie, kwam economisch gezien een einde aan de geplogenheid om de door het dak gierende inflatie ingevolge publieke uitgaven en schuldenpolitiek te “verplegen” met de matigende balsem van alweer een devaluatie van de toenmalige munt, de lire. Sindsdien mocht de staatsschuld niet meer bedragen dan 60% van het BNP en het begrotingsdeficit niet meer dan 3% van datzelfde BNP, de fameuze Maastrichtcriteria. (Italië zit momenteel aan een flinke 158,5% schuldratio en wil, samen met Frankrijk, de 3%-grens van het begrotingsdeficit doorbreken om … de staatsschuld nog verder te laten stijgen).
Heel Europa kreunde toen onder de Maastrichtnormen: alles leek in het teken te staan van de 3% norm, niks was meer van tel dan de economie, en alleen dan nog in functie van de monetaire unie. De economische “unie” versmalde tot een monetaire met als enige doel: de Euro inwijden (die trouwens alles duurder zou maken, maar dat heet dan “groei”). Bij ons was het de tijd van Jean-Luc – “geen commentaar” – Dehaene en Guy -“da joenk” – Verhofstadt, welke laatste zijn hand er niet voor omdraaide om alle kroonjuwelen te verkopen en, indien van doen, terug te leasen aan een veel hogere huur, waarmee hij de komende generaties opzadelde met een economisch kerkhof en de huidige generaties zich letterlijk blauw moeten betalen voor een kWh elektriciteit of een kubieke meter gas; en dan moesten de groene “makelaars in armoede” nog op kruissnelheid komen!
Berlusconi vs Prodi
In Italië kwam bovenop die economische tunnelvisie nog eens de politieke crisis. Partijen smolten weg tot conglomeraten van splinterpartijen die het niet eens meer vermochten een stevige tak te vormen, laat staan een potige stam: politiek gezien werd de laars in slaap gewiegd tussen de Forza Italia van steenrijke mediatycoon Silvio Berlusconi (die er toch maar voor zorgde dat rechts nog een pers heeft) en linkse fossielen als Romano Prodi – met zijn vroegtijdig verdorde Olijfboom-stamppot (L’Ulivo) – die in verloren momenten ook nog commissievoorzitter van de EU mocht spelen.
Deze aanhoudende, haast eeuwigdurende politieke en economische crisis in het Italië van de laatste 30 jaar had daarenboven een navrante “presidentiële bijwerking”: plots werd het presidentschap een instelling die van zichzelf vond dat ze de stabiliteit moest waarborgen door zich beschermheer te wanen van de constitutionele orde. Daarenboven werd het instituut gaandeweg gekaapt door de gematigde vleugel van centrum-links. En daar knelde de ceremoniële pandjesjas toch wel een beetje om het grondwettelijke lijf. Wie de stabiliteit moet garanderen, heeft immers wetgevende zeggenschap nodig, en die was alles behalve grondwettelijk verankerd; wel integendeel, in de grondwet van 1 januari 1948 werd er juist alles aan gedaan om het “sterke-man-syndroom” zoveel mogelijk te verdrijven.
Picconate
Maar wetten of zelfs grondwetten hebben nog nooit een links georiënteerde gezagdrager verhinderd toch zijn zin door te drijven; en ondanks hun verschillend doopceel delen de recente presidenten allemaal dat centrumlinkse gedachtengoed, of het nu gaat over Sergio Mattarella (wiens roots in de linkse christendemocratie liggen), over Giorgio Napolitano (die begon als communist) of over Carlo Azeglio Ciampi (die centraal bankier was). Analisten spreken in dit verband over een “de facto presidentialisme”. Dat begon al bij Francesco Cossiga (1985-1992), die een afzettingsprocedure overleefde wegens betrokkenheid bij Operatie Gladio (U weet nog wel: dat paramilitair “stay-behind-netwerk” tijdens de koude oorlog dat, wanneer de Sovjetunie Europa zou binnenvallen, het verzet moest organiseren). Hij staat evenzeer bekend voor zijn “picconate” (scherpe, polemische commentaren van deze “neutrale” president aan het adres van politici), die zijn fameuze neutraliteit naar het rijk der fabelen verwees.
De presidentiële macht groeide verder onder Giorgio Napolitano (2006-2015), ook wel “Koning Giorgio” genoemd, niet alleen vanwege zijn fysieke gelijkenis met de laatste koning Umberto II van Savoye (de Italiaanse “meikoning” die gehuwd was met Marie José van België, dochter van Albert I en koningin Elisabeth), maar ook omdat hij de hand had in het ontslag van Berlusconi in 2011, na een briefje van, onder andere, de toenmalige voorzitter van de Europese Centrale Bank … ene Mario Draghi. Na het ontslag van Berlusconi benoemde de oud-communist Napolitano zonder verpinken de oud-EU-commissaris Mario Monti (de échte super Mario!), een neoliberale economist van de Milanese Bocconi-universiteit (tegenhanger van de Chicago School in de USA, het Parijse Science Po-instituut of met wat verbeelding onze Vlerick Business School).
Verkiezingen en volkswil, het zijn frivole bijkomstigheden geworden in de performante democratieën van het Avondland
Mattarella, het oude én nieuwe staatshoofd, deed het Napolitano tot twee keer toe na. De eerste keer toen hij, na de “misrekening” van Lega-topman Matteo Salvini in augustus 2019, het kabinet Giuseppe Conte II op de rails zette en de tweede keer, toen heethoofd Matteo Renzi met zijn Italia Viva (een zoveelste splinter van de linkse PD), in februari 2021 de stop uit datzelfde kabinet Conte II trok en Mario Draghi (de nieuwe Super Mario!), al evenzeer zonder één enkele stem, als eerste minister geïnstalleerd werd. Conte was een onafhankelijke, niet-partijgebonden advocaat en hoogleraar die tot de politiek geroepen werd (na het debacle van zijn twee regeringen werd hij leider van de vijfsterrenbeweging); Mario Draghi kreeg al evenmin een stem achter zijn naam maar werd door Mattarella gevraagd het premierschap op zich te nemen in februari 2021.
Verkiezingen en volkswil, het zijn frivole bijkomstigheden geworden in de performante democratieën van het Avondland. Eerder, in het kabinet Conte I, had Mattarella trouwens al zijn veto gesteld tegen prof. Paolo Savona als minister van Economische zaken. Savona was (en is) een scherp criticus van de Eurozone die nefast is voor de eigen Italiaanse economie. Maar de president weigerde hem te benoemen. Savona’s plaats werd uiteindelijk ingenomen door onafhankelijke technocraat Giovanni Tria, een schoothondje van de Europese commissie. De reden, volgens Sergio Mattarella? De markt wil het zo …
Presidente del Consiglio
Het patroon van de “trentennio” – de periode van 30 jaar Italiaanse crisis – moge ondertussen duidelijk zijn: de politiek tast klaarblijkelijk de stabiliteit van de staat dermate aan dat de Monti’s, Conte’s en Draghi’s van deze wereld door de “grondwettelijk neutrale en ceremoniële” presidenten van de republiek verzocht moeten worden orde op zaken te stellen en ten dien einde in het pluche van de “Presidente del Consiglio” (zoals de premier van Italië wordt genoemd) gehesen worden. Des kiezers wil is daarbij schijnbaar van nul of generlei waarde meer. Veel eerder nog dan Frankrijk (cf. La République En Marche, de “beweging” van partijloze Macron) of België (cf. Vivaldi, eerder een “witte-konijnen-regering” van federale “zero vote’s” waarvan Vandenbroucke, Verlinden en De Sutter nog het meest in het oog springen) koos Italië voor een technocratische regeringsvorm van “buitenstaanders” die, althans openlijk, niet reeds door enige partijpolitieke gedrevenheid aangetast zijn. Of dat werkelijk beter is, blijft echter de vraag …
Populistische radicalisering
Eerder het tegendeel, durven we te veronderstellen. Het langdradig en onderkoeld technocratisch gelul en getutter van overschatte bankiers en andere economische “wonderboys and -girls” over “nationale eenheid” en “boven de politiek staan” – dat de naam “institutionalisme” meekreeg – heeft langs links en rechts voor een electorale hausse gezorgd bij partijen en bewegingen die de mens juist niet willen reduceren tot globalistische statistiekjes of tot zuivere homo economicus en wel oog hebben voor zijn geschiedenis en tradities. In Italië heeft de Lega van Salvini, de Fratelli d’Italia van Meloni en de Movimento 5 Stelle van Grillo er de wind van in de zeilen gekregen maar worden keer op keer door de “institutionalisten” met een stuitend dedain en negatief aura voor “populisten” versleten; want rekening houden met de wil van het volk (populisme) is ondertussen strontvies geworden voor de ronduit betweterige en technocratische “homines novi” van over het paard getilde globalistische neoliberalen. Door de gruwelijke kloof die gaapt tussen de politieke zelfbedieners en de gewone mensen weten de eerstgenoemden niet eens nog wat de laatstgenoemden dagelijks bezighoudt. En net dat is de reden van wat gemeenzaam, maar verkeerdelijk, door de financieel afhankelijke pers als “populistische radicalisering” wordt geduid.
Covidmiljarden
De presidentsverkiezingen en de crisispolitiek van de laatste drie decennia in Italië laten meer dan duidelijk zien dat er wel degelijk een verband of correlatie bestaat tussen het technocratisch institutionalisme en het dagelijks voelbare sentiment van de antipolitiek, dat een uitweg zoekt, zowel langs links als langs rechts, naar de uithoeken van het politieke spectrum. De covidcrisis heeft deze tendens alleen maar verergerd. Het technocratisch experiment in Italië is nu op zijn grenzen gebotst en moet noodgrepen uitvoeren: oude mannen moeten (na 8 verkiezingsrondes!) op post blijven bij gebrek aan jonge alternatieven; de rest van Europa zal onvermijdelijk op termijn volgen. De enige die hier echter garen bij spinnen zijn de vastgeroeste bureaucraten van de al even globalistische als cultuurdodende Europese Unie. Want zij bedienen de kassa, zeker als het gaat over de covidmiljarden van de NextGenerationEU; reden trouwens waarom de institutionalisten de teugels van het neoliberale dogma-denken niet willen lossen. En dat is geen goed nieuws … dat is eerder een anticlimax!
President Mattarella werd herkozen; hij is niet de eerste. Dat was zijn voorganger Napolitano die het na zijn herverkiezing in 2013 nog twee jaar (van de zeven) volhield. Hoeveel Mattarella van zijn tweede ambtsperiode zal consumeren, is nog niet duidelijk. Mogelijks houdt hij de presidentiële stoel warm voor Mario Draghi, de bankier die premier werd. Hij is evenmin de eerste. Dat was Carlo Azeglio Ciampi, die nadien ook nog tot het presidentschap geroepen werd.
Draghi wordt nu nog gezien als politieke stabilisator in de regering. Dat hij geen president zou worden, was al eerder zonneklaar: zijn vertrek naar het Quirinaal zou immers de regering kunnen doen vallen en nieuwe verkiezingen provoceren, wat rampzalig zou zijn voor de zetelende Movimento 5 Stelle en de socialistische PD. Tot daar het stabiliserende Draghi-effect! Eerder dan stabilisator is hij toch een centrumlinkse en neoliberale conservatief die er vooral op uit is zolang mogelijk het linkse status quo te rekken onder auspiciën van de EU. En hoe langer dit status quo behouden blijft, hoe langer onze cultuur en geschiedenis zal aangevallen worden, hoe langer de mens als een statistiekje zal begrepen worden en hoe langer de echte noden van de bevolking onbesproken zullen blijven.
Salonfähig rechts
Er is, tot slot, trouwens voor rechts nog een belangrijke les te trekken uit het volgehouden technocratische status quo van centrumlinks en de gevolglijke “radicalisering” aan de einders van het politieke spectrum, en wel deze dat “salonfähig” rechts aardig wat pluimen laat als het mee in het centrumlinkse bad van nationale eenheid getrokken wordt. De Lega van Salvini wordt door Draghi handig buitenspel gezet door de rechtse corebusiness als vermoord te verzwijgen: de migrantencrisis, die nochtans blijft aanhouden en de bevolking geselt. De Lega, ondertussen verscheurd tussen de “oude” eurosceptici en de “nieuwe” handelsbaronnen van het noorden, werd al voorbijgestoken door de Fratelli d’Italia van Giorgia Meloni; net zoals moe Le Pen de hete adem van haar veel mooiere nicht Marion Maréchal in de nek voelt branden en daarenboven nog eens de concurrentie moet aangaan met neofiet Eric Zemmour, beiden een stuk radicaler dan Marine. Europees rechts is zich daar maar beter bewust van: want centrumlinks is nog nooit te beroerd geweest om het vlijmscherpe mes in een gapende wonde te steken. Een blakende democratie verdient echter beter dan een links status quo van hetzelfde, bewaakt door oude mannen die de echte problemen betonneren in oncontroleerbare Europees bureaucratische tabellen en grafieken!
**
Cartoon bovenaan artikel: iuvmpress
**

**

**
***