Zoals iedereen, neem ik aan, heeft ook uw dienaar een rits “guilty pleasures”, foute of schuldige pleziertjes, wellicht niet altijd even verheffend in uitvoering, maar zonder dewelke het leven toch een aardig stuk minder kluchtig en schalks zou zijn. Eén van die foute pleziertjes is een bankje of terrasje in de stad uitzoeken, erop plaats nemen en me vervolgens uit de wereld terugtrekken met dit enkele doel “mensen te bekijken”. Ik word dan een heimelijke toeschouwer. En net zoals een toerist graag “toert”, zo schouwt een toeschouwer graag toe, maar op een veilige afstand, zonder deel te nemen aan de actie, als een afwezige derde, een scheidsrechtelijk “dood voorwerp”, zou men in voetbaltermen zeggen.
De mensen die onoplettend de revue passeren – stuk voor stuk protagonisten, al niet komedianten, in de private monoloog die “het eigen leven” heet – worden dan particuliere “onderzoeksobjecten”. Voorwaarde is wel dat het toeschouwen bijna geniepig gebeurt: de geschouwde mag niks merken, hij of zij mag zich niet bekeken voelen. Want dan lukt het niet!
Mijn focus als toeschouwer richt zich voornamelijk op de attitude en allure van de stiekem geschouwde passanten: hoe gedragen ze zich, of net niet? Hoe reageren ze op anderen, of net niet? Hoe, vaak gebrekkig, trachten ze zich in te schrijven in een samenleving, die er geen meer is, zonder schade te berokkenen aan dat stralende ego, dat nog nooit zo maatschappelijk werd gestuurd?
Het kader dan: het is om en bij tien uur ’s morgens, ergens in het centrum van Antwerpen, in een tot woonerf onteerde winkel-wandel-straat. Terwijl de winkels nog gesloten zijn, steken handelaars al volop een tandje bij om hun te slijten waren hapklaar in de etalages uit te stallen: waarmerk van rauwe materialiteit in al haar suïcidale ‘geworpenheid’! De stad zelf wordt met lange tanden wakker; een ontwaken dat omgekeerd evenredig is aan de gretigheid waarmee de stad, een dag eerder, veel té vroeg ging slapen. In de straten druppelen de eerste kooplustigen binnen: voorbode van het ‘shoppend’ magma dat, tijdens de kantooruren, de corresponderende zones in zal blubberen. Het is een bonte mengelmoes van kleurrijke individuen die over het afgematte plaveisel dendert, of beter: struint.
Vooreerst zijn er natuurlijk de “Linera-meisjes”, U kent de reclame van ooit nog wel: moeder en dochter die zelfbewust, op grond van een vlootje smeerkaas, als dartele zussen van de ene etalage naar de andere huppelen, onderwijl voyant hun eeuwige jeugd belijdend. Het móet trouwens al huppelend! Daarvoor kregen ze de eeuwige jeugd, toch? Het volle leven, ‘met korting’ gekrompen tot een bussel uiterlijkheden, is bovendien een aanzienlijke moot profijtelijker. Ieder leeft nu eenmaal naar zijn of haar mogelijkheden. En toch bestaat er een object dat dit jeugdig gehouden lijf kwetsbaar maakt voor Newtoniaanse zwaartekracht: het monster heet ‘automobiel!’ Met die dingen worden omstreeks tien uur de winkels vaak beleverd. Geen bakfiets die de klus immers geklaard krijgt!
En dan beroven die dingen ook nog eens kortstondig het zicht op de etalages. Daar hadden de Linera-meisjes even geen rekening mee gehouden. Meteen staan de ogen een stuk doffer, zakt kin en mond akelig ver naar beneden en beginnen de eertijds gestutte schouders vervaarlijk voorover te hangen. En ook van huppelen komt er nog weinig in huis! De meisjes wilden toch alleen maar shoppen, wat betekent: hun geld roekeloos kwijtspelen aan ijdele en overtollige spulletjes. Dat die spulletjes ook moeten aangeleverd worden, viel even buiten de actieradius van de Linera bekommernissen.
Achteraan in de straat versleept een wat gezette negerin twee grote jutten zakken, voor de helft gevuld met aardappelen. Van ver ziet men ze zwoegen: een paar stappen volstaan om het mokkel, als een afgeleefde metronoom, om haar eigen as te doen waggelen. We vragen ons haast werktuigelijk af waar haar man toch uithangt om galant de zware last van zijn eega over te nemen! Wanneer ze dichter komt, blijkt er van aardappelzakken echter geen sprake te zijn; het waren haar forse en getaande benen die geëmancipeerd ontsnapten vanonder een wel heel kort minirokje! “Verrijking meneer!” Net wat U zegt. Verrijking, inderdaad, met een ‘superdivers’ gamma aan substantieven, maar elegantie en gêne zijn daar niet meer bij.
“Darf ich Sie etwas fragen?”, klinkt het achter me. Nee maar, een alledaags koppel Duitse toeristen; wie had in deze rapsodie van excentriek spektakel nog op doodgewone normaliteit durven hopen! “Tuurlijk, mevrouw, meneer! Vraagt U maar.” Het stel van middelbare leeftijd navigeert door de stad met behulp van een kaart, die ze vruchteloos en conform de “gründlichkeitsgedachte”, in overeenstemming trachten te brengen met de toeristische wegwijzers. Maar het is onbegonnen werk: kaart en wegwijzers duiden, haast chronisch, tegenovergestelde richtingen aan. “De Grote markt, meneer, ligt die deze richting uit?”, vragen ze onthutst, terwijl ze in de richting van het Centraal Station wijzen. “Nee hoor, da’s de andere kant uit”, verbeter ik hen, mezelf snel aanvullend met de melding dat ik echt niets met het stads-, en zeker niet met het districtsbestuur, te maken heb, noch wil hebben. De man knikt, alsof hij wil zeggen: “’t Is overal hetzelfde, meneer”. Ik pink resoluut een opkomende gedachte weg: “Jullie zouden eens moeten weten, mevrouw, meneer …”
Lang duurt het niet of de normaliteit heeft weer peremptoir baan geruimd voor buitenissigheid. Ditmaal zijn het de ‘tegen-culturelen’ die voorbij slenteren. Van kop tot teen beschilderd in de groezeligste groen-, blauw- of roodtinten en het lege hoofd verzwaard met hypoallergeen ijzerwerk, realiseren zij, ten voeten uit, hun origineel geacht, maar uitermate triviaal ‘ego’. Huidfresco’s en Heras Hekwerk moeten het zaakje ontegensprekelijk in de verf zetten; ook al zitten aardig wat tegen-culturelen onlosmakelijk vastgeklonken aan de mainstream: ook zij immers gapen aldoor naar dat lichtgevend en handzaam bakje dat hen verhindert ‘sociaal’ te responderen op een vervreemde buitenwereld, die van lieverlee zelfs ontkend wordt. Met regelmaat knalt er een genderloos geval tegen het saaie straatmeubilair aan; dat op de koop toe onverschrokken de schuld krijgt van de penibele raak; soms krijgt het meubilair zelfs een stevige dreun die finaal altijd pijnlijker is voor de sterveling dan voor het inerte ding.
En dan is er natuurlijk de jeugd! Druk in de weer met het mobieltje; brandpunt van attentie, scorebord van zelf gewaande belangrijkheid. De wereld, die op deze leeftijd nog behoort open te liggen, wordt door menig jongeling naadloos geprangd in dat kijkdoosje van niks. Wie wil weten waarom narcisme, autismespectrumstoornis (ASS) en borderline de ziekten van de tijd zijn, bekijke de kindsheid! Schier allen zijn ze uitgerust met een antieke ‘facies nigra’, symbool van droefgeestigheid, terwijl veler aanschijn slechts het “Wie kan met wat?!” adverteert; in hun stuitende ‘hangcultuur’ resoneert het oude ‘acedia’, of schuldige traagheid, die gekoppeld wordt aan melancholie. Het verhevigd jeugdige zijn, moet thans opgesnoven worden, met alle gevolgen van dien. Ergst van al nog is dat de jongelingen er niks aan kunnen doen: het werd hen namelijk duurzaam ingelepeld door een onderwijs, al 50 jaar in vrije val, dat koppig uit hetzelfde vaatje blijft tappen en links electoraal kortzicht dat alle deviaties wil institutionaliseren.
Daarom kiest de groene fietser, zich welbewust van zijn complete straffeloosheid, in de woonerfelijke oceanen van steen, voor de meest benepen vaargeul…
En tussen dit bont allegaartje van aberraties en afwijkingen drijft de solipsistische fiets en dito ‘trottinet’ het gevaar op tot explosief peil! Fietsers in alle maten en gewichten. Van stokoude karamellen die, krakkemikkig gezeten op hun “elektrisch” ros en tegen snelheden waarvoor hun zintuigen niet meer zijn toegerust, het zwarte gat na hun pensionering trachten weg te fietsen; tot de prille hummeltjes die zich, ideologisch geïndoctrineerd, een Romeinse keizer in een draagstoel wanen en wier ouders, als denkbeeldige lictoren, de massa aanmanen om plaats te ruimen opdat hun gouden spruit geen enkele hindernis op zijn bij voorbaat uitgetekend pad zou vinden. Maar allemaal branden ze van diezelfde groene hooghartigheid!
Arrogante blikken worden des autobestuurders deel, zelfs al doet ie gewoon z’n werk! Sommige fietsers regelen zelfs eigenhandig het verkeer wanneer zij mogelijks zouden kunnen gehinderd worden bij het voltrekken van alweer een verkeersovertreding: exponent van een groene, bovenal verwaande halfwas-mentaliteit. Het zijn dezelfde lui die onze gebeitelde parken als gierkuilen achterlaten en, net zomin ze er nog weet van hebben dat de melk oorspronkelijk van een koe komt (en niet uit de Delhaize), niet willen begrijpen dat verkoopbare producten elders gefabriceerd, en nadien aangeleverd moeten worden. Dus moeten alle gemotoriseerden lijden: daarom kiest de groene fietser, zich welbewust van zijn complete straffeloosheid, in de woonerfelijke oceanen van steen, voor de meest benepen vaargeul, liefst zo dicht mogelijk bij of meteen tegen de kwetsbare en peperdure autospiegels. De automobilist werd de oorlog verklaard, en dat zal hij geweten hebben!
Mijn tijd als toeschouwer op het bankje zit erop. Ik keer huiswaarts. Onderweg flitst Freud me door de geest. Hij koppelde de maatschappelijke neuroses aan een onbewust verdrongen seksualiteit en agressiviteit. Die leer is achterhaald: van seks en geweld heeft de 20ste eeuw haar deel wel gehad! Maar het onbewuste (Es) heeft zich gevuld met een nieuw manco: de eenzaamheid. In de kloof die ontstaan is tussen de gemeenschappelijke pensée unique en het individuele ‘genie’ kiemt vandaag de persoonlijke eenzaamheid, waaraan velen lijden. De neurotische bijproducten van dit isolement zijn de egotripperige afwijkingen die iedereen, zo-even nog, in al hun grandeur kon gadeslaan. Op een terras, wat verder weg, vinden twee oudere mannen mekaar in een open gesprek. Ze kennen elkaar van haar noch pluim. Ik hoor de ene zeggen: “Ik voel me soms zo eenzaam, alsof ik met niemand, buiten het kader van het opgefokt eenheidsdenken, nog een normaal gesprek kan voeren.” De andere knikt instemmend. En ik besef: een mooiere bekrachtiging van mijn ‘fout pleziertje’ kon ik me echt niet wensen.
**
Illustratie: Antwerpen 17de eeuw. Redezicht van Joan Baptist Vrients (1552-1612) en Claes Janszoon Visscher (1586/7-1652)
**

**