Toen de eerste plannen voor de verbouwingen aan de Antwerpse Boerentoren werden voorgesteld, rolden de koude rillingen me over de rug. Wat een futuristische gedrochtelijkheid in het midden van een in wezen middeleeuwse stad! Het leek wel een raketlanceringsplatform uit “The Expanse” dat de eerste wolkenkrabber van het vaste land per direct moest afschieten in een onomkeerbare baan om Pluto, of nog veel verder. De reacties waren dan ook vernietigend! Maar het zou niet de eerste keer zijn dat het gezond verstand van de rest-Antwerpenaar (de “nieuwe” influx maalt niet zo om cultuur) de duimen moet leggen voor het modernistische oordeel van de zelfverklaarde expert. Na de landing van groene marsmannetjes in de kartonnen doos van Zaha Hadid op de oude brandweerkazerne in de haven en de geometrische draak die pal tegen het toch al verminkte Steen werd aangebouwd, leek het nu de beurt aan de art-deco woon- en kantoortoren die, met het oog op de niet erkende Antwerpse wereldtentoonstelling in 1930 (alweer een Belgisch compromis), het huizenblok tussen Schoenmarkt en Beddenstraat (door de Duitsers verwoest in 1914) opnieuw luister moest bijzetten. Het vroegere sluitstuk van de laterale Meir werd onder de handen van Daniel Libeskind perpendiculaire loodlijn linea recta richting kosmos. Recht het zwarte gat in.
Zelfs de experten matigden hun dweepziek vernieuwingslexicon en donkergrijze spitsmuis Matthias Diependaele, minister-president van Vlaanderen, trachtte de hetze te begraven in nog maar eens een stuurgroep ter evaluatie van de bouwplannen. Fernand Huts (Katoennatie), de nieuwe eigenaar van de Boerentoren, zag de bui eerder hangen en dwong architect Liebeskind terug achter zijn tekentafel voor een nieuw plan. We zullen de memoires van Huts moeten afwachten om te weten te komen of de eerste plannen eerder strategisch van opzet waren, dan wel of het daadwerkelijk de bedoeling was om het stadscentrum op te zadelen met een stads- en mensvreemd monstrum. Het plan dat nu voorligt, charmeert echter een stuk meer en behoudt, voor zover mogelijk, de art deco-authenticiteit van de ondertussen iconische Antwerpse wolkenkrabber. Voor zover mogelijk! Want de restauratie (1970), door de brutalist Léon Stynen, had er al fameus ingehakt. Zo werd de art-deco lichtkoepel, boven de voormalige lokketenzaal, voorgoed vernietigd en vervangen door een soort van betonnen cassettenplafond, bestaande uit kaarsrechte rijen van aaneengesloten driehoeken: het Stynenplafond. En ook het stalen geraamte, dat het bouwwerk moest dragen, werd brutalistisch ingepakt in (asbesthoudend) beton. Van die tijd dateert ook de nieuwe vleugel langs de Eiermarkt: ziellozer kan beton niet worden.
Het Stynenplafond zal spijtig genoeg behouden blijven; de betonnen verpakking van de stalen steunconstructie diende omwille van het asbest sowieso verwijderd te worden. Wat vrijkwam was een oerwoud van stalen botten die aan de gewrichten met klinknagels in het gelid werden gehouden. Bedoeling is om dit oerwoud opnieuw te laten schitteren, zodat de Boerentoren toch een stuk aan authenticiteit mag terugwinnen. Dat lijkt nochtans simpeler dan aanvankelijk gedacht: ondertussen heeft de geëxplodeerde veiligheidsmanie bij nieuwbouw en verbouwingen het aantal regels en regeltjes gemultipliceerd. Wat eind jaren ’20, begin jaren ’30 nog kon, kan allang niet meer. Het siert Huts daarom niet weinig dat hij de oorspronkelijkheid toch naar waarde weet te schatten, ondanks wellicht de meerkost. Het is misschien een detail, maar wel een detail dat aantoont, minstens doet vermoeden, dat “onze” Boerentoren in goede handen is. Wat hij bij de voorstelling van de eerste plannen van Libeskind verspeelde, wint Huts bij deze plannen onmiskenbaar terug. Tuurlijk zal het interieur moeten aangepast worden aan de nieuwe functie van het gebouw, en dit is het creëren van expositieruimten. Van woon- of kantoorruimten is geen sprake meer. Ten dien einde zullen een aantal verdiepingen moeten sneuvelen om hoogte te winnen, wat niet droevig mag stemmen want het originele interieur werd al behoorlijk gehavend door Stynen.
De “dop in de fles” wordt dan de gloednieuwe panoramazaal; het enige “nieuwerwetse” ontwerp dat de stad zal domineren. Maar ook dat mag niet verontrusten. Wie de mottige KBC-reclame gewoon is of zich de potsierlijke “A” nog voor de geest kan toveren, weet dat de nieuwe panoramazaal de potentie beurt om landmark te worden aan de skyline van de stad. Waar de venerische vleugels eindigen en de toren, als architecturale fallus, onverbiddelijk hemelwaarts zwelt, komt een beeldentuin (graag toch niet enkel moderne kunst) en een terras waar onversneden en karakteristiek getafeld of welgemeend urbaan genoten kan worden van een tas koffie of iets sterkers. De Boerentoren lijkt hiermee, meer dan ooit, gered te zijn, zeker is dat de toren een behoorlijke streep toegankelijker wordt dan voorheen. Van Fernand Huts wordt vaak nogal denigrerend gezegd dat hij zijn stempel op de stad wil drukken, vaak zelfs met die typisch progressief-Vlaamse, gewis jaloerse ogen gericht op zijn beurs. Waarschijnlijk zijn velen iets te vertrouwd geraakt met de kleurloze middelmatigheid van de bloedsaaie architecturale staatsinterventies en hebben ze geen voeling meer met het mecenaat van eeuwen. Van dat laatste mag Huts terecht de moderne exponent heten; een temperamentvol eiland in een zee van etatistische geestdodendheid; zeker als men de onbehouwen kornuiten van het Antwerpse stadsbestuur een beetje beter kent.