Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 8)

LEES VOORAF

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 1)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 2)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 3)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 4)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 5)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 6)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 7)

**

De Val van de Muur en de Geestdodende Tijdsgeest

Op 9 november 1989 viel de Berlijnse Muur. Niet eens ongewenst maar tien jaar te vroeg! Hoe dit zij? Amper had Europa zich van de loden jaren ’70 en de nasleep ervan in de jaren ’80 hersteld, of de “koude vijand” legde zelf het loodje. Het globalisme kreeg een tweede adem, evenwel niet in de utopische wereldsolidaire zin van de jaren ‘70, maar in de neoliberale, libertair-individualistische, evenzeer nog steeds globalistische zin van de jaren ’80. De zo-even nog overtuigde communisten en maoïsten schoolden zich, van de ene moment op de andere en als bij wonder, om tot volleerde neoliberalen, met het ene oog aldoor gericht op de eigen uitzettende buidel, het ander op de voorgekauwde nonsens die ze in het openbaar nog vermochten te verkopen. Allemaal begonnen ze te dwepen met Francis Fukuyama, die net de geschiedenis had doodverklaard, niemand zag enig heil in Samuel Huntingtons “Botsende Beschavingen” (Clash of Civilizations). Tot spijt van wie het benijdt, had Huntington evenwel gelijk. De roes van de overwinning in de Koude Oorlog maakte Europa, ja het hele westen, vadsiger dan de Merovingische “rois fainéants” (de vadsige koningen) uit de 7de en 8ste eeuw. De hofmeiers van toen zijn de internationale instellingen van nu, de VN voorop, die de derde wereld, met het “one nation, one vote-principe” behoorlijk boven zijn gewicht liet boksen en de supra-nationale EU, die een verzameling verbrandde of in eigen land gebuisde politici aan een tweede, zo mogelijk nog beter betaalde, politieke carrière moest helpen.

De tijd van de onredelijkheid was begonnen. Het doctrinair globalisme noopte tot de verheerlijking van al wat vreemd was en de manifeste ontkenning, later zelfs bestrijding van al wat eigen was. De maatschappelijke nuttelozen, de asocialen, de gebuisden, de intellectueel barslecht geoutilleerden van mei ’68 namen het zaakje over. De waardensloop kon beginnen. Alles wat Europa eertijds tot Europa maakte, werd verdacht gemaakt, bekampt, obsoleet geacht. Dat de wereld, na de Koude Oorlog, opnieuw op zoek zou gaan naar een evenwicht, ontging de machthebbers compleet. Europa koos resoluut voor het status quo, wat dit wilde zeggen dat in Europa het leven vooral één groot feest mocht zijn omdat, in geval van onheil, de VS de kastanjes wel uit het vuur zouden halen. Het vadsige Europa van de status quo, aangedreven door het omgeschoolde gild van mei ‘68, begon aan zijn triomftocht. Het stond in de sterren geschreven dat het allereerste wat voor de “zwakkelingen van de macht” behoorde te verdwijnen de competitie was. De wedijver werd vakkundig afgeleid naar de sport en de TV-quiz, waar een soort van ersatz-competitie bleef bestaan. Het onderwijs werd schoolvoorbeeld van het competitieverbod. De schotten tussen BSO, TSO en ASO waren alweer “niet meer van deze tijd”, vond toch een klad gebuisden. De school moest geen mensen meer vormen, zoals de vroegere humaniora dat eeuwenlang had gedaan, maar “arbeiders”, klaar voor de neoliberale arbeidsmarkt.

Het al te optimistische geloof in Zuhal Demir op de troon van het onderwijs zal trouwens ook weer een sof worden. Op bezoek in een Engelse eliteschool, waar nog wel discipline heerst en op niveau lesgegeven wordt, reageerde ze: “Ik zou de kindertjes toch wel wat méér vrijheid geven.” Vrijheid? Waarvoor dan? Om “in alle vrijheid” de pensée unique te papegaaien? Demir was niet eens terug in het land of in Knack had Walter Pauli al een artikel bij elkaar geveegd waarin hij de “onkunde” van een Engelse leerling hekelde. Een zevenjarige had de fout gemaakt om de oversteek van de Rubicon door Julius Caesar toe te wijzen aan het verraad van Cassius en Brutus. De zevenjarige zat er inderdaad vijf jaar naast. Reden genoeg voor Pauli om de Wikipedia haast letterlijk over te schijven en te besluiten dat we geen garen spinnen bij “niet belegen kennis.” Dat de zevenjarige überhaupt de namen Caesar, Cassius en Brutus kende, ontging de ideologisch stekenblinde journalist totaal; dat de lapsus van de jonge kerel sneller rechtgezet kan worden dan het compleet gebrek aan kennis van onze modern te heten jeugd, evenzeer. Niet alleen in het onderwijs werd competitie overigens abject. Ook op de werkvloer! Concurrentie tussen werkgevers past nog in het neoliberale plaatje; concurrentie tussen werknemers evenwel? Dat werd onmogelijk gemaakt door de vakbond.

De Verlichte industrialisatie had de oude ambachtsman en de oude boer definitief achter de machine gezet. De wever achter zijn getouw, de boer op zijn tractor. Beiden metamorfoseerden geleidelijk tot arbeider, waarvan de fabrieksarbeider de mascotte werd. Daarop had het 19de eeuwse marxisme en anarchisme, later het minder revolutionaire socialisme, resoluut voor die arbeider gekozen. In Europa werd aan die keuze gestalte gegeven door de vakbond. Eén soort arbeider viel echter al snel uit de boot: de geschoolde arbeider, en wel omdat die het minst dienstig bleek voor de revolutie, lees: het snelst zou capituleren voor het kapitalisme. En dus bleven de ongeschoolde arbeider en het onverbeterlijke “Lumpenproletariat”, of zoals Bakoenin het schreef: de “razbojniki”, te vertalen als bandieten of struikrovers. Aan de “aristocratie van de arbeidersklasse” had de vakvereniging geen boodschap. Diezelfde verlichte, niet te stoppen, steeds voortschrijdende industrialisatie heeft echter van de 19de eeuwse ongeschoolde fabrieksarbeider, een geschoolde arbeider gemaakt, wel bereid om zich aan het systeem aan te passen, niet om de anarchistische revolutie te dienen, waarmee ten enenmale ook de proudhiaanse profetie is ontkracht. Het syndicaal conflictmodel deed een poosje dienst, maar hoe meer de arbeider zich opwerkte, hoe minder dienstig hij werd voor de revolutie; hoe meer rechten hij verwierf, hoe minder hij zich in dat conflictmodel thuis voelde. De arbeider deed wat hij trouwens sinds het begin van de mechanisering altijd al had gedaan: afscheid nemen. Zozeer zelfs dat thans tussen arbeiders en bedienden, tussen bedienden en “vrije” beroepers geen onderscheid meer bestaat. Allen werden op een of andere manier werknemers. Wie dit laatste toch wat te bar lijkt, zij toch geattendeerd op het lot van menig dokter die niet geheel in de pas van de orde wilde lopen tijdens de coronacrisis. Vrij was hij allerminst nog, tot een beroepsverbod aan toe!

Er restte de vakbonden niets anders dan zich te keren naar zijn marxistische eerste liefde, de ondergroepen: de werkloze, de niet geassimileerde, de niet te assimileren vreemdeling, de schare onverbeterlijken, de struikrovers van Bakoenin … in een bij voorbaat mislukte poging om ook deze ondergroepen gelijk te verklaren aan alle anderen. Dat deden overigens ook de politici, niet zelden op eis van de vakbond. De werkende klasse, de middenklasse, de schouders waarop een gezonde samenleving, waarop elke samenleving die naam waardig rust, werd de meest “links” gelaten groep, en al zeker als die groep het bestond een ondernemend karakter te hebben. Rond regeringstafels werd oeverloos gemekkerd over de zogeheten minima, over de quota voor anti-minderheden, over de normalisering van de seksueel abnormalen, kortom: over de overwaardering der marcusiaanse janitsaren, de ondergroepen die, koste wat het kost, beschermd moesten worden. De christelijke, “hele” moraal, van toepassing op alle mensen, werd de linkse “halve” moraal, van toepassing op enkelen en strekkend tot voordeel van slechts de onaangepasten, tot voordeel van zij die in een normale samenleving weliswaar moeten geholpen worden, maar zich toch liefst niet genoopt moeten voelen te leiden. De bescherming van de anti’s staat nu onwrikbaar gebeiteld op de stenen tafelen van bijna alle politieke partijen, die dan ook alle geloofwaardigheid hebben verloren. Niet zodra gaf Pieter De Crem, burgemeester van Aalter, bij de inschrijvingen in zijn gemeente een milde voorkeur aan de Aalternaar, of hij krijgt het ganse marcusiaanse systeem over zich.

En natuurlijk weergalmen, als in een oneindige echo, de inhoudsloze containerbegrippen fascisme, discriminatie, racisme tot in de kleinste hoekjes van het koninkrijk. Maar als broekvent Paul Cordy, districtsburgemeester van Antwerpen, overigens niet gehinderd door enig fatsoen, een jood – en dus geen lid van een ondergroep – ten onrechte ervan beschuldigd geen Nederlands te spreken, terwijl er in “zijn” districtsraad kopvodden zitten die nog veel minder de taal van Vondel machtig zijn, die zelfs een geloof aanhangen dat haaks op welk Europees geloof dan ook, staat – en daarmee derhalve wel tot een ondergroep behoren – hoort men van het excuustrio fascisme, discriminatie, racisme – ditmaal tegen de eigen cultuur – niets. Hoe is dit te verklaren? Deels uit angst, dat is juist. Een samenleving die zijn geloof, zijn cultuur, zijn traditie heeft verloren en die blind het globalisme heeft omarmd, dwaalt in een identitair nihil en raakt – haast letterlijk – geen grond meer. Dan wil men de grootste conflictzoekers, de anti-groepen, tegemoet komen, op het schild hijsen, uit schrik de nihilistische status quo kwijt te spelen, uit angst niet meer mee te tellen als het “intellect”, dat men niet bezit, weer zou meetellen boven de lege en onbewoonde ideologische blindheid. Toch is ook veel te verklaren door de “mars van de tijdgeest.” Maar dit laatste is wellicht te kort gezegd.

Sinds Hitler verzuipen wij de enkeling daarom graag in zoiets geestdodend als de tijdgeest.

Een kleine uitweiding dringt zich dan ook op. Tot de Franse Revolutie was het begrip “tijdgeest” onbekend. De geschiedenis schreed tot dan discontinue en op unieke, niet te herhalen wijze van tijdvak naar tijdvak, daartoe geïnspireerd door de niet zelden geniale enkeling die aan het tijdvak gestalte gaf. Zodanig zelfs dat Thomas Carlyle kon schrijven: “Universal history is at the bottom the history of Great Men who have worked here.” Het zal weinig verzet uitlokken, dunkt me, te zeggen dat bijvoorbeeld Napoléon I de door de terreur “gedecapiteerde” Franse revolutie door zijn optreden gered heeft. De wending naar de 19de eeuw staat dan op zijn conto. Zonder de eerste Napoléon had de geschiedenis er helemaal anders uitgezien, wat trouwens van vele “enkelingen” kan gezegd worden, niet enkel koningen en keizers, maar ook van wetenschappers (bv. Galilei), van filosofen (bv. Descartes) of van kunstenaars (bv. Michelangelo). Van deze opvatting echter wil de moderne westerling niet veel meer weten omdat wij in Hitler het “aller-ultiemste” kwaad zijn gaan zien, wellicht op Sebastian Haffner en Ernst Nolte na. Sinds Hitler verzuipen wij de enkeling daarom graag in zoiets geestdodend als de tijdgeest. Dat begon toch tijdens en na de Franse Revolutie die de genadeloze democratie allengs over Europa uitstortte, waarin de waarheid meerderheidsafhankelijk werd. Als nazaten van Louis-Napoléon zeggen wij liever samen met hem: “Marchez à la tête des idées de votre siècle, ces idées vous suivent et vous soutiennent. Marchez à leur suite, elle vous entraînent, marchez contre elles, elles vous renversent.” (Vrij vertaald: Wie op de tijdsgeest voorop loop, wordt erdoor gesteund, wie volgt, wordt erdoor meegesleurd en wie tegen de tijdgeest ingaat, wordt erdoor omvergeworpen.)

Dat laatste valt toch te betwijfelen. Want Hitler, laat zijn wie hij was en laat staan dat hij werkelijk dacht tegen de tijdgeest te kunnen ingaan, regeert nog steeds over Europa, en wel in deze zin dat geen regering het aandurft niet net dàt te doen wat hij uitdrukkelijk afkeurde. Alles wat Hitler afwees, wordt door ons omarmd, alles wat Hitler benaarstigde, wordt verworpen. En dit ver voorbij de grenzen der redelijkheid! Heel Europa wordt sinds de Tweede Wereldoorlog geregeerd door een afwijzing, door de bewuste negatie van één man, Adolf Hitler. Vandaar de aanhoudende, maar krankzinnige verwijzingen naar “de jaren ’30,” niet enkel trouwens van het groene grondsop, maar ook van rode, blauwe, oranje en gele dwazen die hun geschiedenis niet kennen. Vandaar de stilaan geëxplodeerde zelfhaat bij de halve garen van Woke. Vandaar ook de suïcidale bescherming van de vreemdste ondergroepen, bandieten, criminelen, niet-geassimileerden, niet te assimileren, “anders-cultureel geaarden.” De economische liberalen waren er in de jaren ’60 mee begonnen. Zij zagen in de vreemde horden goedkope arbeiders, in de jaren ’70 ontdekte het uitgeteerde sociaaleconomische socialisme hun electorale waarde, en vanaf de jaren ’80 tot nu zette de half moralistische, zeker anarchistische groenen ze, als “Perzische onsterfelijken,” vooraan in de strijdgelederen. En geen politicus, geen regeerder, op welk niveau ook die, omwille van de afwijzing van die ene man, Adolf Hitler, het lef en het inzicht heeft om de processie naar de afgrond te stoppen.

**

Illustratie: Franse Revolutie

**

LEES OOK

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 1)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 2)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 3)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 4)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 5)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 6)

Proeve van een Geopolitieke Visie… (deel 7)

**