“Schele Marc” en het Openbare Domein

Het gaat niet goed met Marc Reynebeau, alias “Schele Marc”, de scharlaken geschelpte van de journalistieke dweil De Standaard. Hij is overrijp voor de geestelijke gezondheidszorg, maar geen sanatorium dat hem plaats biedt, of dat zou willen: alle isoleercellen zitten voorlopig trouwens toch nog boordevol met “verwarde” vreemde uitzuigers die niet bijster goed met vlijmscherpe messen weten om te gaan. En daarom wordt Schele Marc vooralsnog verder opgevangen door de enige krant waarvoor hij therapeutisch nog mag schrijven. Dat deze pseudo-journalistieke omgeving een alles behalve helende uitwerking heeft op de geestelijke gesteldheid van deze verlopen bladvuller, hoeft geen betoog. Elk nieuw door hem bijeengeharkt artikel legt, tegenover de vorige pennenvrucht, onweerlegbaar getuigenis af van ‘s mans onstuitbare aftakeling.

Het probleem dat Marc met zich te torsen heeft, is nochtans niet uniek, maar komt uiterst zelden voor in deze omvang en met soortgelijke virulentie. Hij zit namelijk geestelijk compleet opgesloten in het labyrint van de klimaat-Minotaurus. De hoge muren, die het smalle gangpad afpalen, ontnemen hem elke klare kijk op de dagelijkse werkelijkheid buiten het labyrint. In de gleuven, die zijn actieradius danig beperken, ligt wel een draad van Ariadne gesponnen, maar zijn aangeboren esotropie – een vorm van convergent strabisme dat de ogen binnenwaarts focust – opent enkel verschiet op de linkse muren van de dwaaltuin. Spijtig voor Marc echter loopt Ariadnes bevrijdende draad (vandaar dat ze in het Latijn vaak Libera heet) ter rechterzijde van het pad, waardoor op een snelle verlossing uit zijn lijden niet onmiddellijk mag gerekend worden.

Ondertussen moet Marc het hoofd zien te bieden aan de hongerige klimaat-Minotaurus die belust is op schier elke hap, zelfs al heeft die hap dan zijn houdbaarheidsdatum al een poos overschreden. Het gebrul van het monster lokt Marc daarenboven eerder naar het middelpunt van de doolhof, waar het verschrikkelijke beest huist, dan naar een bergend buiten. In plaats van de pen als toverstok te gebruiken om het monster voor altijd te laten verschrompelen, net zoals een niet gematerialiseerde, nare geest bij Harry Potter, is Marc, die zich een ware Theseus waant in het diepst van zijn warrig uitgeschreven gedachten, echter van mening dat het monster enkel te verschalken valt door er op gedemilitariseerde wijze zoete broodjes mee te bakken en het onophoudelijk te voorzien van geveinsd introspectieve, toch vooral versleten, historische schuldbekentenissen. Dezelfde kapitale vergissing die overigens ook begaan wordt wanneer men al te opdringerig islamisme het hoofd wil bieden.

Deze beroerde situatie zou niet eens onoverkomelijk moeten zijn – zowel Marc als de Minotaurus zitten toch veilig gekerkerd in het labyrint – ware het echter niet dat het psychiatrisch centrum dat hem tewerkstelt, bovenop al die persoonlijke ellende voor Marc zelf, ook nog eens meent zijn therapeutische schrijfsels te moeten publiceren. Het laatste macaber libretto dat zo aan de openheid werd prijsgegeven dateert van 31 augustus 2024 en is verschenen in de bijlage “De Standaard Weekblad”, dat evenwel in het weekend wordt uitgebracht. Het droeg de titel: “Waarom op straat parkeren passé is.” Naar aanleiding van een burenruzie in Machelen, die ontaardde in een regelrechte schietpartij, ontbindt Marc al zijn duivels – en geloof me, dat zijn er niet weinig! – tegen de automobiel.

Bij de executie was geen (generatie-)Belg betrokken. De moordenaar heette Renato F., maar bij gebreke aan exhaustieve vermelding van naam, adres, huidige schoenmaat en lang gerijpte moedervlekken, mag aangenomen worden dat het om een vreemd, hoogstens genaturaliseerd sujet gaat. Het slachtoffer heette Shpetim, welke naam voor zich spreekt. (Blij overigens te mogen schrijven en niet ook nog te moeten praten want hoe spreek je zo’n oer-Vlaamse naam nu feitelijk uit?) Schele Marc had derhalve zijn vele demonen ook kunnen ontbinden tegen de ongebreidelde migratie. Het feit dat de slachting zich in de Blijde Inkomststraat heeft voorgedaan, was een te mooi “binnenkoppertje” geweest. Maar dat deed Marc dus niet! Het werd de auto.

Vanuit zijn dwaaltuin vindt Marc dat het nu maar eens moet gedaan zijn met de inname van openbaar domein door de auto. Dat is niet meer van deze tijd, oppert hij! Waarop hij gelijk begint over de goede oude tijd die hijzelf nooit heeft meegemaakt en waarin het levenstempo bepaald werd door voetgangers en paardenkarren. Dat het verkeer (paarden zonder kar, ossenwagens, stootkarren, draagstoelen) ook al in het oude Rome problemen gaf en keizer Augustus reeds begon met een weliswaar mildere regulering, ontgaat hem klaarblijkelijk volledig. Dat fietsen, trottinetten of andere schaatsplanken en mono-wielen (al dan niet elektrisch) ook openbaar domein innemen – bij voorkeur als “res derelictae” (achtergelaten zaken) op voetpaden alwaar ze een groot gevaar betekenen voor onder andere bejaarden – evenzeer! Het bewijst slechts dat het al een tijdje geleden is dat Schele Marc nog buiten is gekomen.

Marcs antipathie voor de automobiel heeft ook nog een andere grond, en wel deze: de autobezitter is rijk, minstens rijker dan de fietser, daarom wint hij moeiteloos het pleit tussen de vervoersmodi: de koning auto-mythe die de keizer fiets-tirannie ontkent. Heus, Marc? Primo, ik leef maar één leven en ben afwisselend beiden, maar dat heeft vooralsnog geen invloed gehad op mijn al te karig banksaldo. Enkel een wereldvreemde labyrintbewoner weet de twee te scheiden. Toch spijtig dat Marcske dermate vastgeroest zit in zijn progressief doolhofje, of we hadden hem eindelijk eens rustig kunnen vertellen dat Karl Marx al een wijle van ons heen is gegaan en zijn experimenten in het echte leven zeer weinig goeds hebben gebracht.

Secundo blijft het ook hoogst twijfelachtig of na de invoering van de kortzichtige boetecultuur jegens enkel de auto het rijk-armdiscours uit de sleetse klassenstrijd nog hout snijdt. Trouwens, al die op geld, niet eens op veiligheid, beluste flitspalen van de overheid (dat zeggen zelfs de verkeersfascisten van het VIAS) nemen óók openbaar domein in. En niet steeds met goede afloop. Laatst zag ik nog een argeloze voetganger, diep verzonken in z’n mobiel, tegen zo’n paal aankletsen. Het hoofd van de man was tot bloedens toe ingedeukt. Had die flitspaal het openbaar domein niet ingenomen, was er ook geen bloed verspild. Een redenering die zo ongeveer hetzelfde dwaze denkstramien volgt als dat van Schele Marc.

Dezelfde structuralistische kromredenering gaat ten andere ook op voor de hopeloos achterhaalde verdeling van een stad in verscheiden functies en de op deze functies gebaseerde, en dus even achterhaalde, stadsvernieuwing. Ook naar die functionele stad grijpt dwalende Marc graag terug. Levende steden in het buitenland evenwel verdelen alle functies (woon-, kleinhandel-, kantoor-, horeca- of culturele functie…) al een tijdje over elke onderscheiden buurt, waardoor die een heel eigen karakter krijgt (of behoudt) en een bruisend stadsleven tot stand komt. De stadsmens kan zich dan identificeren met heel zijn stad en zich het openbaar domein zorgdragend toe-eigenen, zoals het overigens hoort. Het lijkt er echter sterk op dat, volgens Marcs esotropische kijk op de hermetische muren van zijn hoogst privatieve doolhof, slechts de progressieve staat – die bovendien uitsluitend de sjofelste burgers dient – het openbaar domein vermag te bezetten. Dit moet dan zowat de antipode zijn van wat met “openbaar domein” bedoeld wordt. Tot wat deze immense dwaling geleid heeft, kan elke dag weer in de Vlaamse steden geproefd worden en blijft niet zelden als een halfgare bio-aardappel in de schil ellendig aan het gehemelte kleven.

De autohaat van loense Marc

De autohaat van loense Marc past volgens hem perfect in een herwaardering van de stad als menselijke biotoop. We lazen “menselijk”, toch? Wel, zullen we even caleidoscopisch door het openbaar domein van die al te menselijke leefwereld wandelen? Uitdijende terrassen in nauwe en ontzielde woonerven, van waarop de progressief gesubsidieerde ereconsuls van de “leisure-society” elke automobilist die van de noeste arbeid huiswaarts keert vol ongeloof zitten te bespieden als betrof het een uitheems aardmannetje. Fietsenstallingen boordevol verroest oud ijzer, die zich veelal tot in het midden van smalle straten uitspreiden en bloedarrogante fietsers die, diep verscholen in hun autistisch walnootbrein, geen oog willen hebben voor andere weggebruikers. Compleet onleesbare, en dus oer-gevaarlijke, kruispunten, getekend door straalbezopen ambtenaren met een kennis- en gezond verstandsdeficit en vernietigende asfaltbuilen die telkens weer verrassen. Pleinen die zich in een onnatuurlijk tandwiel-stramien centrifugaal van het autoverkeer ontdoen en daarmee het eertijdse pleingevoel hypothekeren. Heelder wijken die van hun sprekende en gezellige eigenheid beroofd worden door identieke en zielloze stadsvernieuwingsprojecten. Tot kunst verheven anarchistische derderangs-graffiti à la “Kilroy was here”…

Zullen we nog even verder gaan? Theedoek- en bedsprei-secreten, die schril en schreeuwerig afsteken tegen de resterende pracht van een ooit unieke barokstad en de straat opeisen als was het hun particulier stukje privé-woestijn, op de voet gevolgd door hun recent geworpen welpen die zich, na alweer een niet bijster deugdzame vakantie in het thuisland, opnieuw in lange nachtgewaden wurmen. Pijnlijk slordige en door onkruid overwoekerde “prairietuinen” die dienst doen als verdoken afvalbak van de stad, niet omwille van de bloemetjes en de bijtjes, maar omdat het stadsbestuur geen cent meer wil besteden aan een performante groendienst. Smerige en smoezelige bloembakken uit afgedankt palettenhout die door de bewoners zelf moeten onderhouden worden en derhalve niet onderhouden worden. Door werkloze en zich stierlijk vervelende hangjongeren naar de filistijnen getrapt straatmeubilair. Dagelijks uiterst nauwgezet in stand gehouden en gekoesterde sluikstorten, van gebruikte drugspuiten tot complete slaapkamermeublementen… Voor dit alles in de openbare ruimte van die o zo “menselijke biotoop” heeft de dwalende gevangene in het labyrint een wegkijkend scheel oog veil. Alleen op de auto valt zijn ideologisch oog gestrekt.

Hoe hondsscheel moet je wegkijken om alleen de auto strak in het vizier te krijgen? Hoe ver moet je van de wereld af zijn om dermate te falen in je prioriteitsstellingen? Hoe plenair onderdanig moet je de klimaat-Minotaurus dienen om net niet te zien, wat elke achteloze kijker terstond ziet? Het oogt bijzonder verleidelijk, ’s morgens in je dwaaltuin bij het nuttigen van een exotische mango als ontbijt en zonder afhankelijk te hoeven zijn van privé-mobiliteit om naar de arbeid te snellen, om in een idyllisch en arcadisch reveil je gedachten de vrije loop te laten over vervlogen tijden waarin voetgangers en paardenkarren de dienst uitmaakten… tot de paardenmest in het London van 1894 dik 3 meter hoog in de straten lag: de zgn. “great horse manure crisis” die toch maar mooi door de auto werd opgelost. Maar wat baat het allemaal als je in een Platoonse grot of Minotaurisch labyrint en bijtend in een finaal toch door de auto aangeleverde mango, loenst naar niet eens de halve wereld?

Umberto Eco schreef ooit dat belezen intelligentie en ontstellende domheid niet per se problematisch hoeven te zijn: de eerste weet dat hij weet, de tweede weet dat hij niet weet. Het grote probleem schuilt ‘m in de malloot die denkt te weten. Stel bijvoorbeeld, zo schrijft Eco, dat de elektriciteitstoevoer het laat afweten, zeggen we door een slecht contact. De elektricien weet hoe hij de zaak moet oplossen; de complete leek weet dat niet. En dus vraagt hij hulp aan de elektricien die wel weet. Uitslaande branden als gevolg van een kortsluiting worden echter meestal veroorzaakt door prutsers die een gebrekkige handleiding of drie hebben gelezen en denken te weten hoe de draadjes met elkaar moeten verbonden worden. Van zo’n feut is Schele Marc een schoolvoorbeeld: blind geklemd in een ideologische spelonk, eenkennig turend naar slechts een klein hapje uit de werkelijkheid, maar elke kans op een peilende zwijgzaamheid aan zijn laars lappend. Ergst van al is nog dat het revalidatiepotentieel van zieke Marc akelig dicht tendeert naar “nul”: die numerieke echo van zijn verwaarloosbare relevantie.

**

STEUN ‘tScheldt

**

Of via rechtstreekse storting:
BE11 4310 7607 5248
Referentie: ‘STEUN’ en eventueel uw emailadres zodat wij u kunnen bedanken

**

Of via een steunactie:

STEUN ‘TSCHELDT

**