Pascal Gielen is zo’n heerschap dat zonder verpinken en met kinderlijk gemak kan aantonen dat er om en bij de 60 uur in een etmaal zitten. Hij is immers niet alleen gewoon hoogleraar Cultuursociologie aan de Universiteit Antwerpen, verbonden aan het Antwerp Research Institute for the Arts (ARIA), maar leidt bovendien het Culture Commons Quest Office (CCQO), is curator aangesteld door de Vlaamse Gemeenschap van Culture Talks, hoofdredacteur van de internationale boekenreeks Antennae-Arts in Society en redacteur bij Etcetera. En zelfs dan slaagt de man er nog steeds in om, meestal wel samen met anderen (assistenten?), een hele resem boeken, opiniebijdragen en nog wel wat bij elkaar te pennen. Je vraagt je werkelijk af waar en wanneer hij de tijd vindt om ook nog ter dege zijn vakgebied te volgen en te overdenken. Op het privaat misschien? Verbazen zou het ons geenszins! De bekende Nederlandse psychiater H.C. Rümke (1893-1967) heeft ooit aan de historische ontdekkingen op het toilet – waarvan de vondst van Luthers “sola fide” wellicht de bekendste is – een behoorlijk artikel gewijd.
Pascal – Duiveltje-doet-al – Gielen beviel op maandag 26 augustus ook nog eens van een opiniestuk in de status dervende krant De Standaard. Wie zich nog de moeite getroost deze zwabbercourant tot zich te nemen en per impossibile enig intellectueel niveau toe te dichten, kon van het Gielense dichtsel kennis nemen onder de titel: “Goed bestuur knijpt soms een oogje toe”. En het moet gezegd: in deze tijden van zwaar autistische ordehandhaving – uiteraard enkel voor autochtonen! – is het een wervende titel. Maar ook inhoudelijk heeft de man iets te zeggen – niettegenstaande zijn voornaam mij ongewild toch doet denken aan die Brusselse “Roze Kip”, luisterend naar de naam Smet, die er helemaal alleen voor gezorgd heeft dat iedereen met een hart voor het Vlaams onderwijs de daver op het lijf krijgt wanneer gelijk welk socialistisch godenkind de post “Nationale Educatie” opeist… al werd het met de platvloerse onderbroekenlol van Ben Weyts ook al niet veel beter!
Enfin, terug naar Gielen. “Met vastgoeddeals, overregulering en een management van wantrouwen ondergraven gemeenten hun eigen fundament en politieke legitimiteit (…). Kijk bijvoorbeeld naar Antwerpen”, zo luidt de uitvergrote inzet. Niks mis mee, al wordt uw lijfblad al jaren niet moe om gelijkaardige vaststellingen aan de man te brengen. Maar dan begint het artikel. Met voorbeelden, dat spreekt! Om de aandacht te trekken, het is een beproefde methode. Eerste voorbeeld: het verbod om in het Middelheimpark de compleet gepolitiseerde “benefiet” voor het onbestaande land Palestina, genaamd “From De Schelde to the Sea” (een talenkluts die de volslagen inspiratieloosheid van “artist fantasist” Dennis Tyfus in de kijker zet), te organiseren. Vreemd toch om daar mee te beginnen. Die tyfusleider is geen haar beter dan Brusselmans – Herman voor de duidelijkheid (om zere teentjes te vermijden!) – maar hij zegt het op sloganeske wijze. Ok, dat voorbeeld is waarschijnlijk nog actueel.
Tweede voorbeeld. De afschaffing van het stadsdichterschap. U weet nog wel, lastige Ruth Lasters kon het niet verkroppen dat een compleet gepolitiseerd gedicht van haar over het onderwijs werd geweigerd. Kritisch, heette de pennenvrucht te zijn. Even kritisch lijkt me de kritiek dat het gedicht niet eens over Antwerpen ging of aan de Antwerpenaar gericht was (wat toch vreemd is voor een dichteres die wellustig uit de Antwerpse ruif eet); het was gericht aan Vlaanderen, aan de wetstraat, aan de vrije beroepen en met de oer-belegen travaillistische volumeknop van de zgn. klassenstrijd volledig open: spiksplinternieuw gedicht over de stokoude en vergane glorie van links. De even vergane Lasters vond het echter brandactueel. Er begint zich, met dit tweede voorbeeld in ieder geval een patroon af te tekenen. Op naar het volgende voorbeeld waarmee de bijdrage van Gielen begon.
Derde voorbeeld. De verwijdering van de compleet gepolitiseerde kiekjes met theedoek-krengetjes van Mous Lamrabat uit de Arenbergschouwburg. Mous mag niet verward worden met die andere “Lamme Beth”, Rachida Lamrabet (whats in an “e”), die voor UNIA, – toen nog het “Centrum met de Lange Naam” – heeft gewerkt en het destijds onverholen opnam voor de boerka, waardoor ze enerzijds ontslagen werd bij het centrum-met-de-lange-naam maar anderzijds ook een zwerm nestbevuilers aan haar kont voelde krabben die – had U anders verwacht? – geen blijf wisten met hun slecht gespeelde verontwaardiging over het ontslag: uiteraard “the usual suspects” à la Jeroen Olyslaegers (schrijver/ersatz-historicus), Michael De Cock (KVS-kwal), Ico Maly (“cultuurwetenschapper”), maar toch ook ene Rik Van Cauwelaert. Jawel, mensen vergeten heel snel. De “Mickey” Mous van de islamitische opdringerigheid zag er geen graten in om historische kleppers als Antwerpens buitenburgemeester Filips van Marnix van St. Aldegonde (1540-1598), stadsontwikkelaar Gilbert Van Schoonbeke (1519-1556) of een van de kathedraalarchitecten, Pieter Appelmans (1373-1434) te vervangen door een resem anonieme en multiculturele foulards, die niks met deze stad te maken hebben.
Ongeveer alle partijen (behalve de N-VA en het Vlaams Belang), gesteund door heel de cultuursector, verzopen zich, na de beslissing van de gemeenteraad om de portretten terug te hangen, in een tsunami van uitgemolken gemeenplaatsen en haast nergens in heel de woke-gerelateerde pers werd ook maar de minste moeite gedaan om de “historische portretten” ook daadwerkelijk te benoemen. Dat zegt wellicht genoeg over dit non-event van de verzamelde progressiviteit. Mous zelf heeft er waarschijnlijk zijn multicul-publicatie, onder de veelzeggende titel “Mouganistan”, bij Lannoo aan te danken: “eigen wokers eerst”, moet verlopen links gedacht hebben.
Maar wat doet dat opgeklopt verhaal dan bij Gielen?
Wat hier gepresenteerd wordt als een batterij voorbeelden die kwansuis uit de mouw geschud worden, is in werkelijkheid een uiterst beredeneerde en overdachte greep uit de progressieve grabbelton van linkse eenkennigheid. Gielen had kunnen verwijzen naar het de facto verbod van universiteiten en culturele centra om Filip Dewinter zijn boek over de demografische ontwikkelingen te laten voorstellen, naar de weigering van Brusselse overheden om Geert Wilders bepaalde stadwijken in te laten trekken of naar de linkse terreuraanval (jawel!) die Thierry Baudet bijna een stuk van z’n hersens koste. Niks van dit alles. En laten we nu bovendien vooral niet te flauw doen over de interpretatie van het woord overheid, sensu stricto! Iedereen weet toch dat het “één-pot-nat”-gehalte van de politiek en het tot op het bot gepolitiseerde middenveld zich natiewijd en van Oostende tot Aarlen uitspreidt. Dit alles netjes gecoördineerd vanuit “hellhole” Brussel.
O ja, dan moest het artikel nog beginnen!
Gielen vindt dat er hoe langer hoe minder ruimte is voor “diverse cultuur, vrijplaatsen, autonome stemmen en alternatieve levensvormen.” Heus? Waar zat de cultuursocioloog dan, een paar weken geleden, toen afstotelijke vieze venten, averechts in elkaar gedraaide manswijven en behaarde kontlikkers aller landen hun steriele sappen opdringerig in elke wijd openstaande lichaamsopening spoten? Niet alternatief genoeg? Ik toefde gelukkig elders, maar bij mijn terugkomst, meer dan een week nadien, hing de stad nog tjokvol met die idiote regenboogvlaggetjes. Probeer het zelf maar eens, na een evenement met een gematigdere woke inslag, om het stadsbeeld blijvend te vervuilen met de bevlekte restanten van een schreeuwerige vrijpostigheid! En wie toch, professor Gielen, faciliteert die jaarlijkse hoogmis van verdorven en geperverteerde decadentie? Ziet U trouwens de omvangrijke meerderheid van hetero’s ruig rukkend, nijver neukend of vinnig vingerend door de straten trekken, ondertussen de plaveien bekladdend met hun klodderig vleesnat?
Tja, de meerderheid? Waar zat die toch ook al weer? Bang van het woke mes in de rug verleent ze lippendienst aan een achterbakse en huilerige minderheid, maar denkt er in de, althans voorlopige, beslotenheid van haar privé het hare van. Voorlopig! Zeker, want de overheid stond al voor onze huisdeur, verschafte zich onbeschaamd toegang tot onze particuliere panden en, als we ze niet ras afremmen, ligt ze straks ook nog eens bij ons in bed. Diversiteit (tel even de hoofddoekjes in de stad en bekijk de vitrines van winkels!), vrijplaatsen (van rechts?), autonome stemmen (evenzeer van rechts?) en alternatieve levensvormen (de krankzinnigste eerst) kantelen slechts in het voordeel van één kamp: het ongewortelde en ontwortelde progressieve, dat zich door een horzel gestoken weet wanneer het kleinste vraagteken hun zotternij overschaduwt.
Maar Gielen heeft nog andere pijlen op zijn boog. Hij hekelt de zgn. “uitrookbureaucratie” (alweer zo’n leuk neologisme dat de schijn moet wekken als zouden van overheidswege linkse initiatieven in de kiem gesmoord worden door neoliberaal winstbejag). Dat laatste is correct, maar geldt dit dan enkel voor links, die ideologie die schier elke culturele verankering in een richtinggevend verleden voorbijgestreefd acht? Komaan zeg! “De commercialisering en overregulering van de stedelijke ruimte”, zo gaat Gielen verder, “vernauwen de mentale en politieke horizon.” Weer correct! Zullen we het dan gelijk even hebben over de miskende “omvolking”, niet de theorie maar de praktijk? Of over de monddood gemaakte bewonersgroepen die enkel de buitensporigheden en excessen van een ongebreidelde migratie onder de aandacht durfden te brengen? Werd hun werk al niet genegeerd, dan werden hun “spontane” verzoeken ingekapseld in loodzware procedures, liefst nog digitaal te voeren mét hippe keuzemenu’s, die niet eens voorzien in de benodigde mogelijkheden. De hoogste worp die bewonersbeklag nog weet te gooien, wordt bij voorbaat verstikt in een strak geregisseerd “five minutes of fame”-item op het linkse stadszendertje ATV, dat middels framing meer dan de helft van de zeer terechte bezwaren al heeft geridiculiseerd nog voor ze ernstig kunnen genomen worden. Van “uitroken” gesproken!
Toch ‘s kijken hoever we hiermee gaan geraken in Gielens universum.
Au fond, gaat het Gielen over het spontane, sociale leven buiten de marktwerking. Wie kan daar iets op tegen hebben? “Van speelstraten, straatBBQ’s en collectieve lentepoetsen”, vergaloppeerd de socioloog zich vervolgens in z’n exemplarisch enthousiasme… Oei, hadden we het niet over het spontane leven? Maar dan wel een dat maanden op voorhand moet aangevraagd worden en waarvoor op een of ander bureau de nodige subsidies al klaarliggen: toch een redelijk vastgeankerde en beklemmende spontaneïteit, als u het mij vraagt. Is links, Gielens troetelkringetje, nog wel in staat tot die aanbeden en – althans verbaal – bewierookte ongedwongenheid. Kan links bv. nog wel om met onbevangen humor, het occasioneel glaasje teveel of de onbekommerde “slip of the tongue”, zonder dat die zessendertig keer in een gesloten mond heeft moeten rondtollen om toch maar geen minuscule minderheid te kwetsen en zonder dat horden onverlaten de kop eisen van de auteur ervan?
Gielen staat een historisch vergelijk voor de geest. Neem, zo tracht hij duidelijkheid te scheppen, de middeleeuwse “meent” of het “gemeen”, waarvan ons woord “gemeente” is afgeleid. Een plaats waar mensen zaken deelden, een “lap grond om dieren te laten grazen, bomen om de open haard mee te stoken, een park of bos om gewoon even op adem te komen (…). Dat alles gratis en voor niks”, fulmineert de socioloog geestdriftig! Tja, een open haard kan niet meer, en het extreemlinkse parkeerbeleid is ook al zo’n splijtend dingentje voor de samenleving geworden, om nog maar te zwijgen van onze parken, al dan niet verminkt door een obligaat maar behoorlijk marginaliserend basketbalterreintje uit West Side Story: ze werden volledig ingenomen door lui waar je liever niet te veel mee “op adem” komt; die je, integendeel, veeleer op je adem trappen! En gratis en voor niks? Eerder werd de “meent” of het “gemeen” een onpeilbare diepe bron van overheidsaftroggelarij waarmee het geld uit onze zakken geklopt wordt om ons nog beter in de pas te laten lopen.
In een modern perspectief zou je de meent de moderne openbare ruimte kunnen noemen: een oord van iedereen, en dus van niemand. Maar net dat oord, die openbare ruimte – we hebben het in deze kolommen al eerder gezegd – is het privaat domein van de overheid geworden. Wie kan er zich ten andere nog thuis voelen? Wie kan er, in het licht van de gezochte neutraliteit, nog zichzelf zijn? Wie kan er nog op adem komen? Was het niet – louter bij wijze van voorbeeld – diezelfde door Gielen bezongen “linkse kerk” en haar ouwelijke bedienaren – met klaploper Karl Marx als eeuwige, postume paus – die elke expressie van een eigen cultuur onderbouwende religiositeit naar de meticuleus strikt afgebakende perken van het privévertrek wist te verbannen, daar waar de cultuurvreemde vorm ervan de vrije baan kreeg in een bij voorbaat alle geloofwaardigheid missende culinaire en vestimentaire relativeringsdrift? Wie, overigens, kan zich in een openbare ruimte nog thuis voelen wanneer die ruimte dagelijks, door amateuristisch stedenbouwkundig geklungel, wordt beroofd van diepmenselijke reminiscenties, hechtende en verbindende referentiepunten en richtende gebruiken. In die omstandigheden is het natuurlijk aangenaam meesurfen op de terechte golf van neoliberale walging – evenzeer tot schuim openspattend in eerder conservatievere slagzeeën – zonder eerlijk te bekennen dat je tot aan de nek in diezelfde reducerende neoliberale zondvloed staat te trappelen.
Aan progressieve “newspeak” en braakliggende tafelspringerij ontbreekt het Gielen geenszins; aan vrijmoedige introspectie des te meer. Nochtans volstaat het zijn beginstellingen eerlijk door te denken, tot het gaatje, en een onverhoopte nieuwe wereld zal hem geopenbaard worden. En toch blijft de vraag, als een donderwolk die omwille van de actuele filosofische windstilte maar niet wil wijken, in onze geest hangen: “Is deze zichzelf censurerende en zich zo gulzig tot het linkse gild calculerende academicus nog op eigen kracht in staat om zijn kinderlijke eenkennigheid te doorprikken? Hij – en hij alleen, zo is de verwachting – zal de eerste zijn om zich te verschonen met een handzaam “Pilatuswasje”. Vroeg hij niet aan het groen-linkse N-VA bestuur te Antwerpen om “een oogje dicht te knijpen”. Eén oogje, maar! Het zal dan vooralsnog slechts het linkeroog moeten zijn. Voor nu echter ondergaat zijn in wezen mooie “aanzet tot denken” hetzelfde lot als de politiek die hij bestrijdt: het halfblind geestelijk oog waarmee hij naar de werkelijkheid kijkt ondergraaft z’n eigen fundament en zijn eigen academische legitimiteit. En dat is, vanuit de initieel aangehaalde voorbeelden toch een tikkeltje “gemeen.” Misschien eens iets om over na te denken bij een volgend toiletbezoek.