Narcissus op de Fiets en Cassandra in de Auto

Twijfel als Vertrekpunt

Ik heb, beste lezer, behoorlijk lang getwijfeld of ik dit artikel wel zou schrijven. Elke religie heeft immers zo z’n “nefendi”, zeker de polytheïstische varianten! Nefendi zijn de goden waarover men niet spreekt, wier naam niet mag genoemd worden, wier gezag en zeggenschap niet mag ondermijnd worden. Voldemort in Harry Potter is er een afkooksel van. Veiliger is het hen te paaien, te liefkozen en mee te heulen met hun groteske wandaden, dan hen uit te dagen, hun woede over de mensheid af te roepen, hen uit hun betweterige comfortzone te sleuren. En net dat laatste moet nu maar eens gaan gebeuren. Het wordt tijd. De situatie is té ergerlijk geworden. Er zijn zelfs al een resem onschuldige slachtoffers gevallen. De linkse polytheïstische kerk, wier zelfverklaard pantheon tot de nok toe volgepropt zit met onbenullige, omhooggevallen en pijnlijk onwetende deïteiten, heeft te lang het onloochenbare geloochend, het onbetwistbare bestreden en het onaanvechtbare aangevochten. Beginnen we op zijn minst al met de naam van die linkse Voldemort te vermelden: de fiets! Voila, die is er al uit!

Een tweede reden waarom ik aanvankelijk bedenkingen had om dit artikel te schrijven, vindt zijn oorsprong in de volstrekte eenkennigheid van het linkse denken, zo eigen aan pedante waanwijzen wier hersenen wel van arduin lijken waardoor zij altijd gereed staan om een dam op te werpen tegen de van nature meanderende en stromende rivieren van weldenkendheid en redelijkheid. Frisse denkoefeningen worden telkens weer beteugeld in de zompige plas van ideologische stagnatie en recessie. Gevolg is dat wie toch even verder wil denken dan de bekrompen kortzichtigheid en “verstandsarmoede” in de progressieve ideeëngevangenissen, slechts het ingevette maar griezelig botte lemmet van de hakbijl luguber boven de hals ziet bengelen. Alsof scherpzienden mordicus en manu militari de weg moet gewezen worden door een schare stekeblinden. Wie nu spontaan het beeld voor ogen krijgt van de “Parabel der Blinden”, het schilderij van Pieter Bruegel de Oude (thans in het Capodimonte te Napels), heeft het bij het rechte eind!

Gent en Antwerpen: Twee Steden, Eén Verdoemenis

Nochtans is het hier net de bedoeling om iets verder te denken dan die ideologische benepenheid van links. Een heikele opdracht, ik weet het wel, maar iemand moet het doen. Want ook ter rechter zijde heeft men smetvrees gekregen van de frissere ideeën omtrent een performante mobiliteit. De linkse pseudofilosofische grondverzakking heeft de weg naar de redelijkheid ook voor hen geblokkeerd. In Gent mag dat normaal heten. Daar zwaait de kleinsteedse Watteeuw immers de groene scepter over de grote stad. Gevolgen? Evidente witte stadsvlucht, compenserende bruine stadszucht en het puin van de wereld samengedreven op enkele vierkante kilometer, om nog maar te zwijgen van de zombiebuurten en gettovorming, een lawine aan stedelijke faillissementen, aannemers die de disproportioneel hoge en autistische boetes beu zijn en botweg weigeren om in het centrum van de stad nog opdrachten te aanvaarden, dagjesmensen die, omwille van dezelfde reden, met een behoorlijk grote bocht om de stad heen rijden en generatiestedelingen die door de maakbare innovatiedrift beroofd worden van een diepgewortelde vertrouwdheid met de stad en van hun wezenlijke levensherinneringen. Zij mogen al blij zijn als ze de buurt waarin ze opgroeiden nog herkennen op foto’s van weleer!

Maar ook Antwerpen wordt de nek omgewrongen en gedwongen te leven op de snelheid van de fiets. En die stad wordt tot nader order toch bestuurd, zij het dan hoogst gebrekkig, door de N-VA? Aan het roer van het district staat ene Paul Cordy: inwijkeling uit Oostende, “verbonder” (dat wil zeggen KVHV’er waardoor hij steeds op de sympathie kan rekenen van dat incestueuze clubje), schijnbaar toch ook historicus, evenwel duidelijk gekapt uit een persing van restjes lichtere houtsoorten en klaarblijkelijk, met alle onvolkomenheid de man eigen, ook onontkoombaar als er met mandaten gestrooid moet worden, bijvoorbeeld dat van “districtsburgemeester”. De Sossen van ’t Stad zijn allemaal door het dolle heen met Cordy! Hij mag dan N-VA zijn, tandeloos sabbelt en zuigt hij tegelijkertijd en uitsluitend op de politiek afgekloven botjes junkfood, netjes voorgekauwd en in handzame hoopjes weer uitgebraakt door een administratie die zonder uitzondering een monochroom groenlinkse signatuur draagt.

De peregrinus was in het Romeinse rijk de vrije vreemdeling, inwoner uit de provincie – waarmee hij zich onderscheidde van de “barbari” (vreemdelingen van buiten het rijk) – maar geen burger van Rome, waarmee hij geenszins alle rechten deelde.

U gelooft het niet? Deze waarheid werd ons nochtans door verschillende loslippige partijbeesten van Vooruit en onafhankelijk van mekaar bevestigd. Koen (on)Kennis kunnen ze minder pruimen. Niettemin uit dezelfde kleurloze klei geboetseerd, durft dat wat hij uitkraamt niet zelden op ramkoers liggen met dat wat hij doet. Ook hij sloopt de stad in een gruwelijke rotvaart maar laat, verstopt achter z’n verwijfd stoppelbaardje, al wel eens een “pro-auto” verdichtsel ontsnappen. Niet zo Cordy, die netjes de linkse administratie blijft papegaaien. Wie in Kennis en Cordy spontaan de figuren uit de “Parabel der Blinden”, het schilderij van Pieter Bruegel de Oude, wil herkennen, heeft alweer gelijk! Gevolgen? Evidente witte stadsvlucht, compenserende bruine stadszucht en het puin van de wereld samengedreven op enkele vierkante kilometer, om nog maar te zwijgen van de zombiebuurten en gettovorming, een lawine aan stedelijke faillissementen, aannemers die … Tiens? Hadden we dat al niet geschreven? Inderdaad, de steden Gent en Antwerpen storten zichzelf in één en dezelfde verdoemenis! Zij verstuiven allebei de onwelriekende aroma’s van verloop, aftakeling, uiteindelijk van de val.

“Peregrijnse Consumptie”, een Inleiding

Een stad die zichzelf vanuit haar unieke eigenheid en haar grondend en verbindend verleden niet meer weet staande te houden en waarvan ook de sinds generaties ingeboren stedelingen allengs vervreemden vanwege het onvermogen om de niet gedragen, noch spontaan gerijpte vernieuwingen behaaglijk toe te eigenen, kwijnt stilletjes weg in wat de “peregrijnse consumptie” mag heten. De peregrinus was in het Romeinse rijk de vrije vreemdeling, inwoner uit de provincie – waarmee hij zich onderscheidde van de “barbari” (vreemdelingen van buiten het rijk) – maar geen burger van Rome, waarmee hij geenszins alle rechten deelde. Het belang van het onderscheid is zowaar Bijbels: “Civis Romanus sum!”, roept Paulus niet voor niets uit in Hand. 22, 28, om een nakende foltering te vermijden. De lichtzinnige beknotting van die allerwezenlijkste verbondenheid tussen stad en stedeling en de daaropvolgende levensbedreigende snoei van diens wortels heeft de stedelijkheid in onze dagen ijskoud doen verdorren, net zoals een statige, robuuste zomereik die ’s winters al zijn bladeren erbij inschiet. Begonnen werd bij de kruin.

De peregrinus, niet eens alleen maar de barbaar, eiste en verkreeg mettertijd meer rechten dan de “civis Romanus”. De unieke eigenheid en het geschakeld verleden – zeggen we de ziel van de stad – werd er onherstelbaar door uitgeknepen. Wat dan nog rest is een stad als attractie- of pretpark, niet meer te harden voor wie er van houdt. Het zachte geroezemoes van een stad die onafgebroken z’n gang gaat, het geruis van een oord waar wordt gewerkt én geleefd of het massievere rumoer van neringdoeners en detaillisten dat, als basso continuo onder de stedelijke symfonie, het stadsritme angstvallig bewaakt, maakte plaats voor de industriële en repetitieve soundscape van het opgeleukt “evenement” dat niet meer spontaan kiemt uit de aloude stedelijke ziel, maar georganiseerd wordt door platvloerse commerciële boîtes en minutieus verankerd zit in een universeel toepasbare “big-business-format”. De afstandelijke peregrinus bloeide open terwijl de dieper betrokken stedeling verwelkte: allicht een kwestie van lusten en lasten.

Zo vergde het nauwelijks zes parvenu’s en een advocaat van kwaaie zaken, allemaal uiteraard zonder stadspedigree, om de traditionele Sinksenfoor uit het centrum van de stad te verbannen naar perifeer barbarenland aan Spoor Oost, waar geen ontwikkeld mens nog z’n fysieke integriteit op het spel wil zetten. De foor werd geveld onder het voorwendsel van geluidsoverlast. Was de foor een Antwerpse traditie? Zeker weten! Ontsproten uit de 13de eeuwse jaarmarkten. Heden evenwel niet meer dan een vogel voor nieuwerwetse kribbige katten en hun smoezeligste smoezen. Maar dat stamboom-stedelingen amper nog aan hun eigen kot geraken ter gelegenheid van de met mercantiele boenwas gefrotteerde happenings als de 10-miles, Urban Trails en ander onzinnigs dat, u raadt het al, netjes begeleid wordt door de oorverdovende wanstaltigheid uit het metallieke klankenpark, mag de pret niet drukken. De verbindende tradities van de stedeling sneuvelen bij bosjes, gespiesd als ze worden op het slagzwaard van peregrijnse zakelijke belangen. Wat moet er trouwens nog verbonden worden in een lekgeslagen stad zonder ziel?

“Wonen”, Tweelingsbroer van “Gewoonte”

De onbezonnen en amateuristische stadsvernieuwing past evenzeer probleemloos in dit plaatje. Die vernieuwing begon razendsnel te rijmen op verloedering: arboretische kaalslag, tegennatuurlijke circulatieplannen, constiperende zones 30, een vruchteloze Lage Emissie Zone, de eenzelvige woonerven – die imploderende en onstedelijke echoputten of nagalmende “gorges” wemelend van stadsvreemde NIMBY’s – hebben het Antwerpse gemoed lethaal geraakt. Vooralsnog laatste stiletto in het stadshart is de zopas opgeleverde Sint-Jacobsmarkt: ooit richtte die de stad eerst naar de Kempen, nadien snel verder (noord)oostwaarts, naar andere Hanzesteden; nu staart de stad er enkel nog richting eigen navel. Elke zaterdag moet ik er langs en elke zaterdag floepen de zelfvoldane smoelen van die bende tien-cent-historici en nuttigheidseconomen, die verantwoordelijk zijn voor zoveel afbraak, me plots voor de geest: best een akelig moment! De stedelijke matrix van richtende straten en de vertrouwde biotoop van de generatiestedeling schoten er in ieder geval gezwind het leven bij in en werden vakkundig gesmoord onder de valse banieren van veiligheid en klimaat, met dit enige doel om de betonboeren uit de wind te zetten. Op een flater meer of minder werd niet eens gekeken, zowel in concept en motivering, als in uitvoering.

De stad zal fonkelnieuw worden, of zal niet worden! Door die “top-down” innovaties van niet eens stadsgebonden tafelspringers en hun zakenpartners verkalkten alras de open aders waarlangs de warme verzuchtingen van de poorter, naar aloud gebruik, “bottom-up” konden stromen. Objectief zou de stad geregeerd worden. Nu echter wijst enkel nog dorps ressentiment de weg. Kijk eens hoe goed ze wel niet bezig zijn: “Wij maken alles nieuw!”, hoor je ze brullen, zichzelf onderwijl een religieus aura schaffend. In het latijn – die oertaal van onze beschaving – zit “habitare” echter nauw gekoppeld aan “habitudo”. Ook in het Frans: “habiter” en “habitude”. En zelfs in het Nederlands: “wonen” en “gewoonte.” Het lijken slechts zeldzame taalparels van paarlemoer voor de op truffels beluste zwijnen van de N-VA. Feit blijft dat de poorter zich in al die vernieuwingen niet meer kan herkennen. Hij verloor zijn thuis. Dat sentiment valt nu de peregrijnse dorper te beurt, op zoek naar stedelijk vertier en divertissement. En tegen de achtergrond van die ontwortelende, ja ronduit losgeslagen stadsvernieuwing duikt, niet eens zo toevallig, een hoogst verwant vervoermiddel op: de fiets! Beiden staan immers gegrond in een slechts tot pretpark gereduceerde stad.

Fietsende Arrogantie

“Brussel is te lang uitsluitend bestuurd door degenen die er wonen.” Ik huiverde bij het lezen van deze woorden die kwansuis uit de mond kwamen rollen van David Leisterh (MR), boezemvriend van druktemaker Georges-Louis Bouchez en gedoodverfde minister-president van Brussel. Want er zitten twee averechtse kanten aan deze uitspraak. Ofwel bedoelt hij dat de stedeling zich in zijn stad veder zal moeten schikken naar de rurale betweterigheid van “oiko- en climatofoben”; ofwel betekent het impliciet dat de feitelijke, maar politiek ontveinsde “omvolking” van barbaren en peregrijnen (we houden gemakkelijkheidshalve het eerder gemaakte Romeinse onderscheid aan) onomkeerbaar de verlangens van de geschakelde stedeling verder in de diepvries van het onzinnig en stadsversmachtend beleid houdt. Wat Leisterh vandaag bralt over Brussel, wordt morgen misschien al door een politieke minus habens in Antwerpen gebruikt. De decennialange weigering om een grootstedelijk beleid te voeren, wellicht grotendeels omdat de gemeentelijke autonomie de dorpsburgemeester een eind boven zijn soortelijk gewicht heeft laten boksen, heeft plattelands Vlaanderen geheel verstedelijkt en de stad geprovincialiseerd. Meer nog, het heeft de bruisende stedelijke haard van cultuur en beschaving gemaakt tot ’s lands afvalbak.

De demografische gevolgen zijn desastreus!

Enerzijds werden steden overspoeld door vreemd grondsop dat door de toen nog industriële liberalen werd gekoesterd omwille van zijn profijtelijke laaggeschooldheid en door de socialisten werd gezien als nieuw electoraat voor hun archaïsche ideologie. Anderzijds trokken de stadsgetto’s massa’s landelijk geaarde jongelui aan die na hun studies bleven hangen, de migratieproblematiek even bekrompen als grootsprakerig reduceerden tot het vestimentair decoratieve en culinair appetijtelijke aspect ervan maar, eens zelf barend en omwille van een compleet gebrek aan stedelijke ingeworteldheid, toch terug op zoek gingen naar een witte school voor “the kids” in het pastorale Vlaanderen, onder het voorwendsel dat een kroost vandaag minstens een tuin behoeft om groot te worden. Deze vorm van punisch peregrinisme is uitgesproken groenlinks, heeft een belerende en door het moderne onderwijs verschafte grote bek, is niet zelden ambtelijk, dringt blakend van onwetendheid maar bloedarrogant de generatiestedeling een naïeve en arcadische levensstijl op en … verplaatst zich op de fiets.

De “groene fietser” uit de jaren zeventig van vorige eeuw, gepokt en gemazeld in het subversieve mei’68-bederf, groeide stillaan uit tot de stuitend egoïstische en zelfzuchtige fietser van vandaag. Zijn wereld kromp tot de uiterste uiteinden van zijn eigen solipsistische omvang waarin geen millimeter plaats rest voor de ander. Wie zich met open ogen in de stad waagt, kan het niet ontgaan zijn: geen gevaarlijkere en kwaadaardigere weggebruiker dan deze gewelddadigheid op twee wielen. Nagenoeg geen enkele verkeersregel wordt geëerbiedigd; en ik schrijf “nagenoeg” omdat heel soms het verkeerslicht toch net op groen springt als de heetgeblakerde fietser eraan komt stuiven. Maar dat is slechts toeval. Zelf was hij niet plan te stoppen, en nu hoeft het al niet meer. Hij komt van links, van rechts, van voor, van achteren en uit kieren die je nooit voor mogelijk hield. Nog net niet van onder of boven, maar dat is slechts een kwestie van tijd. Hij zwijmelt en slingert over de volle breedte van de rijbaan en vraagt zich voortdurend af waarvoor die rode asfaltstroken, aan de rand van de weg, toch zouden dienen.

De Keizer met het Pedante Smoelwerk!

“Multitasken” kan hij dan weer wel als de besten. Vaak is hij zelf nog ijverig bezig met het voltrekken van een zware overtreding, terwijl hij op datzelfde moment ook nog eens de kleinere onvolkomenheden van de andere weggebruikers weet aan te dikken tot halszaak. Voetgangers ziet hij nog als grootste impediment van de weginfrastructuur, zeker als ze wat ouder zijn. Maar die kan hij gelukkig even respect- als straffeloos de dampkring in beuken. Oom agent ziet, op last van het Schoonverdiep, wel even de andere kant op. Op Eén, het staatsradiootje dat nooit verlegen zit om een eufemisme meer en minder, heette het enige tijd geleden nog dat “hij zijn plaats in het verkeer opeist.” Werkelijk? Een verre kennis werd een paar jaar geleden aangereden door zo’n gewelddadige cyclofascist toen ze, met groen voetgangerslicht, de straat overstak. Dijbeenbreuk! In het hospitaal liep er echter iets mis. Ze heeft haar proces spijtig genoeg niet meer mogen meemaken. Maar de ideologisch vervalste statistiekjes van het VIAS (“kennisinstituut” voor de verkeersveiligheid) zal zij als slachtoffer van de fiets niet halen. Nochtans had ze het hospitaal niet eens van binnen moeten aanschouwen als de zelfzuchtige zadelzeiker de regels had gerespecteerd.

Het pallet van zijn pedante smoelwerk kent, als hij niet aan z’n mobieltje hangt, doorgaans maar één kleur: die van de degoutantste arrogantie, zeker als hij vriendelijk gewezen wordt op de zoveelste plicht die hij weer niet nakwam of wanneer hij zijn verroest ijzer hinderlijk achterlaat in het midden van de straat. Alleen wanneer hij opnieuw een autospiegel van vijfhonderd euro sloopt, kan er tijdens zijn vluchtmisdrijf een vergoelijkende glimlach af. Sportief en milieuvriendelijk is hij ook al niet. De Keizer begeeft zich thans immers veelal elektrisch in het verkeer. Mobiel komt het verschil tussen mechanisch of elektrisch fietsen ongeveer overeen met dat tussen een V1- en een atoombom. Snotneuzen van -12, die zelfs te voet beter aan de hand gehouden worden, en stokoude karamellen van +80, wier elastieken benen een permanente dronkenschap simuleren, flitsen met die elektrische moordmachines door het drukke stadsverkeer waarvan zij de dynamiek meestal nog fout inschatten ook. Bovendien doen ze dit tegen ontiegelijke snelheden die hun onvolgroeid of afgetakeld brein nog niet of al niet meer kunnen slikken. Wie is dan toch de allerlaatste sterveling, wiens schedelinhoud nog niet dogmatisch is aangetast door de radicaal linkse ideeënleer, die nog verbluft naar het zoveelste ongeval staat te staren, meer en meer trouwens met fatale afloop? En waarom, zo blijft althans de minder retorische vraag, is het vandaag haast ondenkbaar van elke weggebruiker een zelfde mate van discipline te eisen? Anders gezegd: waarom zetten we Narcissus op de fiets en Cassandra, die toch nooit geloofd wordt maar wel steeds de waarheid spreekt, in de auto?

De Pofadder van Darwin

Een tijdje geleden knalde een fietser zich tegen een auto finaal de coma in. Een week later overleed ze aan haar verwondingen zonder nog bij zinnen te komen. De auto trof niet de minste schuld, de fietser had, zoals gebruikelijk, geen voorrang verleend. Van de automobilist vernamen we geen woord meer, hoewel deze ervaring voor elk normaal mens, zelfs in zijn recht, toch behoorlijk traumatisch mag heten. Van de fietser vernamen we echter des te meer! Zij moet zoiets als een engel op aarde geweest zijn: steeds bereid anderen te helpen, toffe collega, goede moeder, liefhebbende vrouw, kortom: “the works.” We willen dat best geloven. Sterker, het zal nog waar zijn ook. Maar waarom ontpopte zij zich, gezeten op de fiets, dan voetstoots tot Narcissus in vrouwenkleren? Er is uiteraard op de eerste plaats en apert het ideologische argument: omdat koning auto het heeft moeten afleggen tegen keizer fiets, omdat fietsers al jaren van het verzameld links pantheon te horen krijgen dat ze niks fout kunnen doen, omdat het agenten – dat heb ik zelf van hen vernomen – niet in dank wordt afgenomen als ze te vaak optreden tegen het moordend cyclofascisme, omdat de fiets, zelfs de elektrische, aanzien wordt als een democratisch, milieuvriendelijk en niet opdringerig voertuig.

Maar er is meer! Er moet meer zijn. Zonet gemelde karakteristieken, indien al correct (?), kunnen niet volledig verklaren waarom het fietsers toegestaan wordt schier alle regels aan hun laars te lappen en zich als egoïstische, zelfzuchtige wezens, zeker tegenover de “zwakkere” voetgangers, in het verkeersimbroglio te begeven. Dat “meer” is wellicht een tikkeltje minder evident: het zit namelijk dieper geknoopt aan de werking van het menselijk lichaam. Daarover dit. De mens onderscheidt zich nog steeds van het dier door een stevig stel hersens, ook al gebruikt hij die niet consequent. Behoorlijk wat taken worden overgenomen door “reflexen.” Mooi voorbeeld van zo’n reflex is de pofadder van Darwin. In de London Zoo stond hij oog in oog met een uiterst giftige Zuid-Afrikaanse pofadder. Om het gevaar uit te sluiten zat er tussen wetenschapper en beest echter een dikke glasplaat. Darwin nam zich wetens en willens voor om toch niet te wijken in het geval de slang mocht uithalen, en dus ging hij met zijn neus tegen het glas recht voor de slang zitten. Wanneer de gifslang Darwin uiteindelijk toch toebeet, deinsde hij ondanks zijn voornemen – zijn wil – snel achteruit. “Mijn besluit”, zo verhaalt Darwin, “liet mij in de steek.” Darwin was slachtoffer geworden van een reflex, waartegen hij zich, zelfs gewild, niet kon verzetten.

Ons lichaam kent vele reflexen, waaronder de bekende kniepeesreflex, uitgelokt door het rubberen doktershamertje, de pupilreflex of vernauwing van de pupil bij toevoer van licht of de corneareflex, de sluiting van de oogleden bij aanraking van het hoornvlies. Het menselijk lichaam zit vol van die dingen! De ontdekking van de reflex kent een lange geschiedenis, te beginnen bij René Descartes, maar een mooie omschrijving ervan vinden we bij Marshall Hall (1790-1857): reflexen zijn autonome spiercontracties die zich volstrekt onafhankelijk van de grote hersenen voordoen, gestuurd worden vanuit het ruggenmerg en niets van doen hebben met gevoel, wil of bewustzijn. Reflexen moeten dus onderscheiden worden van de wil of het instinct, dit is dus “from all functions of the cerebrum, or of the psychè, or mind” (Hall). Met andere woorden: reflexen zijn autonoom en schakelen het denken uit. Wie de trap afloopt, denkt best niet aan welke spier hij moet spannen en welke hij antagonistisch moet ontspannen, in welk geval hij veel eerder dan verhoopt onderaan de trap pijn ligt te lijden. Hij laat de reflexen hun werk doen en denkt, in het beste geval, aan andere dingen.

Ontdubbelde Reflexen

Reflexmatig is de fiets gelijk aan de auto. Beiden maken gebruik van onoverdachte reflexen. Dat weet de leerling chauffeur, die de benodigde automatismen nog moet ontwikkelen, maar al te goed! Wie zich op de rug van een paard voortbeweegt, let op talloze indicaties die het dier geeft over zijn gesteldheid: oorbewegingen, hoofdknikken of stampvoeten. Voor hij in het zadel klom heeft hij wellicht al een blik op de tanden geworpen! Wie zich echter in de auto of op een fiets waagt, rekent blind op zijn eigen ondoordachte reflexen en de uitwerking ervan op een machine. Anders gezegd: hij begeeft zich in het verkeer door goeddeels het denken uit te schakelen, althans dat denken dat de voortbeweging op zich betreft. Het denken – en dus de rijdende mens zelf – toeft vaak elders! Hij denkt aan de nakende vakantie, luistert naar een symfonie van Sjostakovitsj, verwerkt met plezier een net gelezen topper uit de wereldliteratuur en maakt – fietser en automobilist gelijk – het verkeer een spat op drie linker. Dat wist “Ome Ko” (J.A. Coldewey) in 1871 al toen hij, bij de oprichting van de eerste fietsclub van Nederland, “Immer Weiter” volgend clublied liet componeren:

Beeft vrij, onbereden leeken!

Ziet ge ons rennen als een struis,

Benen kan men altijd breken,

Zelfs bij moeders pappot thuis.

Er is sinds Ome Ko weinig veranderd. Wel integendeel! De “verpretparking” van het centrum – van waaruit elders de stad nog steeds ligt te stralen over de contrei errond – en de ideologische aanbidding van de fiets – wat is ideologie trouwens meer dan de reflexmatige uitschakeling van de redelijkheid – zijn daar ongetwijfeld debet aan. Maar ook in de reflexmatigheid van auto- en fietsgebruik schuilen wezenlijke verschillen. En wel deze! Als de reflex daadwerkelijk, zoals Hall terecht stelde, het denken volledig uitschakelt, dan mogen we hopen dat die reflex op zijn minst eenduidig blijft. Dat is bij het autorijden het geval. Stop- en bewegingsreflex worden immers geïnitieerd door eenzelfde voet. Toevallig de rechtse! “Halt!” en “Actie!” blijven ondubbelzinnig. De fiets daarentegen wordt aangedreven door de voeten (pedalen) en tot stilstand gebracht door de handen (remmen). De fietsreflexen worden derhalve ontdubbeld! Het maakt fietsen een stuk gevaarlijker dan autorijden met handen die wel willen remmen, maar voeten die blijven trappen.

Want heeft de auto zijn moorddadigheid te danken aan z’n logheid, dan zit de moorddadigheid van de fiets ingebakken in de reflexmatige mens zelf. Auto’s kunnen immers als machine veilig gemaakt worden, fietsen niet. Daar blijft de niet-denkende en dubbele reflex-mens middelaar. Een beleid, hetzij van groene gruwels, hetzij van hun Vlaams-nationale na-apers, dat een stadscentrum eerst tot pretpark maakt en nadien de fiets als Heilige Koe aanbidt, nodigt van harte en tot tweemaal toe Magere Hein aan de stedelijke dis uit. Het verklaart de oorlog aan zijn rechter hand maar sluit vrede met z’n linker. Voor Heintje volstaat het slechts de zeis van hand te wisselen. Zolang de fiets dienst doet als “Nefendi” van eenkennig links, zullen echter de redelijkheid, samen met de onschuldige slachtoffers, blijven sneuvelen. Maar dat zal links nooit toegeven. Vandaar de initiële twijfel om deze tekst te schrijven. Zoals gezegd evenwel: iemand moest het doen, want we weten allemaal waar de Parabel der Blinden uiteindelijk eindigt: in de sloot! Zeg maar dat Cassandra het gezegd heeft.

**

Foto: Sinksenfoor 1969

**

STEUN ‘tScheldt

Of via rechtstreekse storting:
BE11 4310 7607 5248
Referentie: ‘STEUN’ en eventueel uw emailadres zodat wij u kunnen bedanken

**

Of via een steunactie:

STEUN ‘TSCHELDT