Op zaterdag 4 mei jl. ging er in het Felixpakhuis een studiedag door die geheel gewijd was aan de spijtig genoeg kapotgeschoten, nadien – zo mogelijk nog erger! – afgebroken Sint-Michielsabdij van Antwerpen. Een meer dan gelukte samenwerking tussen de Stad Antwerpen en de Werkgroep Norbertijner Geschiedenis in de Nederlanden.
Vooraleer echter van start te gaan “in de Felix” werd een plaquette onthuld, precies op de plaats waar eertijds de Sint-Michielskerk moet gestaan hebben. Benieuwd overigens hoelang het ding in deze stad, kolkend van innige samenhorigheid, graffiti-vrij zal blijven? Buiten een paar straatnamen (Kloosterstraat, Sint-Michielsstraat en -kaai en, “à la limite”, Arsenaal- en Verbrande Entrepotstraat, verwijzend naar wat Napoléon met de abdij deed) herinnert niks nog aan de toenmalige grandeur van de site. En dat zal, afgezien van de plaquette en een behoorlijk amateuristisch “geïntegreerd” brokje bastion op de Scheldekaaien, ook zo blijven. Het restantje opgekalefaterd bastion is nu al een gierkuil, vakkundig met vuilnis geplempt door de met een toch wel heel vreemde vorm van “milieubekommernis” opgezadelde klimaatjeugd.

Rudi Mannaerts, pastoor van de Sint-Andrieskerk, slaagde in het opzet waarin zelfs bisschop Bonny faalde: hij mocht net voor de inhuldiging de klokken van zijn kerk wél luiden, daar waar het de kathedrale bisschop, tijdens de opgeschroefde “Ten Miles”, nog verboden werd. Stelt u zich even voor dat harmonische klokkengelui de oorverdovende en metallieke soundscape van het loop-event teveel zou verstoord hebben! Nadien kon de inhuldiging beginnen. Die moest in dit verkiezingsjaar officieel door het stadsbestuur geschieden. Schaars, immers, in electorale hoogdagen zijn de gelegenheden die door het busseltje beleidslui niet te baat genomen worden om het publieke leven met hun aanwezigheid te bezwaren. In dit geval gaf des burgemeesters dienstmaagd Annick De Ridder present. Dat haar frivool levenspad altijd al opgevrolijkt werd door “lullen”, verdraagt geen twijfel, maar met het ouder worden schijnt ze het zelfstandig naamwoord toch allengs verruild te hebben voor het werkwoord.
In een inleiding die, uitgerekend aan de kaaien, bijna buiten haar oevers trad, bezigde ze allereerst de drukke agenda van burgemeester Bart De Wever als voorwendsel om zijn afwezigheid te verklaren. Gegeven de prominente rol die de abdij in de geschiedenis van Antwerpen speelde, al bij al behoorlijk vreemd voor een historicus die juist over die stadsgeschiedenis een vuistdik boek liet schrijven en zich ei zo na de nieuwe Floris Prims waant. Maar ook nadien leek aan de bestuurlijke zelfbewieroking geen einde te komen. We stonden bijna met onze beide voeten in het opkomende water, het hoofd gewis gehuld in een dikke mist van bestuurlijke kapsones, toen de bewindsvrouwe ook nog een syllabe of drie veil had voor de abdij zelf, uiteraard keurig voorbereid door het kabinet. Gelukkig werd op dat moment zeer snel het woord doorgegeven aan de lui die er toch net dat spatje meer vanaf wisten.
Het devies van Koen Kennis “Eerst Toeristen dan Bewoners” begint duidelijk z’n vruchten af te werpen in Antwerpen…
De aanwezige perskippen zonder kop, die zich – op arrogante wijze, zoals gebruikelijk – voor de genodigden wrongen om met hun fotografisch wapentuig de primeur weg te kapen, bewezen als niet betrokken partij opnieuw waarover het hier op bestuurlijk niveau eigenlijk ging: in beeld komen! De archeologische dienst leidde vervolgens in twee groepen de talrijk aanwezige geïnteresseerden rond op de site. Virtueel, dat spreekt! Want van de opgravingen is niks meer te zien. En dat ging, zoals steeds in het kapot projectontwikkelde Antwerpen, weer gepaard met gebruikmaking van een tsunami aan voltooid en onvoltooid verleden tijden: hier was…, daar stond…, hier liep… hier keek men uit op… Wat elders een toplocatie van verbindend verleden wordt, stopt men hier gewillig onder een bunker van beton. De hersenschimmige rondleiding tussen de haast onbestaande restanten van wat ooit geweest was, werd afgesloten met nog maar eens een gemeend “welkom in Antwerpen” van de stedenmaagd. Dat de meeste aanwezigen, lang voor Hare Gebarsten Maagdelijkheid, het levenslicht in deze stad zagen, moet een mogelijkheid zijn geweest die niet in het toeristische draaiboek van collega Koen Kennis werd voorzien. Zijn devies “Eerst Toeristen dan Bewoners” begint duidelijk z’n vruchten af te werpen.
Op datzelfde moment overviel me de overpeinzing dat Antwerpen, onze geliefde stad, er toch maar niet in slaagt om zijn erfgoed te vrijwaren, laat staan op aantrekkelijke wijze aan geïnteresseerden te presenteren. Dit schepencollege mag daarentegen wel zijn twee “pollekes” kussen met zo’n even onderlegd als gezagsgetrouw ambtenarenapparaat – althans toch in het Felixarchief en op de archeologische dienst – want het duurde een hele poos vooraleer finaal een sprankeltje ambtelijke frustratie gerooid kon worden. De ambtenaar weet immers drommels goed wat de stad aan archeologisch en historisch lekkers te bieden heeft – zowel boven als onder de grond – maar evenzeer weet diezelfde ambtenaar net zo goed dat de politiek van het stadsbestuur er zeker niet op gericht is om al dat lekkers uit de grijpgrage klauwen van de betonboer te redden. Integendeel! Eén korte blik op de godsgruwelijk heraangelegde Scheldekaaien moet volstaan om, in deze oceaan van kille en kale steen, de beleden primauteit van sport en spel boven de cultuur als een onaangenaam koude rilling over de rug te laten lopen.
ADVERTENTIE

De eertijdse abdijsite staat thans bovengronds boordevol kinderlijke speeltuigen, een met knobbels en bobbels verrijkt skateboard-parcours en, waar in vroegere tijden ongeveer het prinsenhof moet gestaan hebben, een voet- en basketbalterrein, uiteraard omzoomd met dat ijzig ijzeren traliewerk. Hoogstwaarschijnlijk kwestie van de doorsnee gebruiker te laten wennen aan zijn vermoedelijk toekomstig verblijf.
De volgende dag liep ik met mijn echtgenote nog eens langs de kaaien. De slechte imitatie van het decor uit West Side Story, dat in Antwerpen stadsvernieuwing moet heten, was allang terug in zijn normale plooi gevallen: de laatste echo’s van de politieke zelfbluf en het aanmatigend borstgeklop waren gaan liggen, het spreekgestoelte en het rode A-tentje met de koffie en croissants netjes opgeruimd en de plaquette vrijgegeven aan harteloze fietswielen en vuile voeten. Nergens was een Antwerpenaar te zien, geen geïnteresseerde ziel die naar het bord met uitleg tuurde en geen nieuwe ingezetene die, al was het maar voor even, enige interesse betoonde voor het zgn. roemruchte verleden van zijn kersverse “thuis.” Nooit of te nimmer, zo staat vast, zal de ware Antwerpenaar erin slagen zich dit Antarctica aan de Schelde werkelijk toe te eigen.
Enfin, na het officiële gedeelte werd met het toeristentreintje Felixwaarts getogen alwaar na een kop heerlijke koffie en een stukje cake het echte werk kon beginnen. Van de belangstelling veinzende politici of perslui werd niks meer vernomen. In het pakhuis stonden ons nog vier boeiende lezingen te wachten, allemaal overigens van vrouwelijke historici, archeologen en cultuurwetenschappers! Hoezo achterstelling van de vrouw? De spits werd afgebeten door stadsarchivaris Marie Juliette Marinus die een algemene inleiding gaf op de rijke geschiedenis van de abdij. Gegeven het feit dat er geen monografie over de abdij voorhanden is, die de ganse historie belicht, voor velen geenszins een overbodige luxe. Die geschiedenis ligt gespannen tussen 1124, jaar waarin de Heilige Norbertus de abdij aan de oevers van de Schelde stichtte, en 1830, het jaar waarin de Belgische revolutie in alle hevigheid woedde ter gelegenheid van dewelke David Hendrik baron Chassée, bevelvoerende Nederlandse generaal, vanuit de Citadel zijn vernietigende artillerie meedogenloos op de abdij richtte.
Het is echt geen kritiek, maar in het exposé van de stadsarchivaris miste ik twee namen: enerzijds Tanchelm (Tanchelijn), en anderzijds Michel-Jean Simons. Van Tanchelm weten we niet zo bijster veel, en wat we wel weten zou evengoed wel eens gecontamineerd kunnen zijn. Hij trok van leer tegen onwaardige priesters (antisacerdotalisme) die de kerkelijke sacramentsleer fnuikten en tegen de kerkelijke belastingen (tienden). Buiten Henri Pirenne (historicus) zijn er weinigen die een goed woord voor hem over hebben, maar wellicht kunnen de vele roddels teruggebracht worden tot de toenmalige investituurstrijd (paus tegen keizer) waarin Tanchelm resoluut koos voor de paus. Wat er ook van zij, het was deze opruiende Tanchelijn die ervoor zorgde dat de Heilige Norbertus naar Antwerpen werd gestuurd, alwaar hij de Sint-Michielsabdij in 1124 stichtte. De tweede naam is Michel-Jean Simons, bankier, wapenleverancier en zoon van de schatrijke Brusselse koetsenmaker Jan Simons, die uiteindelijk in Parijs terechtkwam. In 1797, ten tijde van het Directoire, kocht hij de abdij, die hij vervolgens in 1803 doorverkocht aan Napoleon, waarna de aftakeling pas echt goed kon beginnen.
Simons leidde in Parijs een al te liederlijk leven. Zo leerde hij in 1797, via Talleyrand, Anne-Françoise-Élisabeth Lange, kortweg Mademoiselle Lange, kennen, gevierde actrice en Merveilleuse (extravagante, ja zelfs decadente aristocratische subcultuur ten tijde van het Directoire) waarmee hij datzelfde jaar nog huwde (er was immers al een zoon onderweg). Lange werd daarop voorwerp van een schandaal door bij de schilder Anne-Louis Girodet een venusportret (zie foto) te bestellen. Lange was echter niet tevreden met het resultaat en weigerde het portret resoluut, waarop de schilder een dubbel portret schiep met Lange als hoer (Danaë) en Simons als kalkoen (zie foto’s). Het schandaal kreeg later zelfs de nodige aandacht bij de gebroeders Jules en Edmond de Goncourt, die fijnproevers van hun tijd.


Veel heeft het allemaal niet “om het lijf” – Lange zelfs letterlijk niet – maar zowel Tanchelm als Simons hebben zijdelings met de abdij te maken. De ene bij de stichting, de andere ten tijde van het verval. Beiden heren verzinnebeelden in hun tegengesteldheid glansrijk het verloop van Antwerpens neergang doorheen de eeuwen. Gevangen tussen begin en einde van de abdij zit ook de weliswaar discontinue teloorgang van het Antwerpse gemoed begrepen: van principieel religieuze fijnslijperij naar benepen economische losbandigheid. Het resultaat van die neergang kan iedereen die wil nog dagelijks met verbazing proeven aan het politieke beleid op ‘t Schoon Verdiep. Maar wellicht zou deze observatie, als ademtocht uit de mond van een ondergeschikte ambtenaar, toch net iets teveel vuur hebben gevat.
De twee volgende referaten werden verzorgd door Anne Schryvers en Karen Minsaer (Katelijne Geerts die ook geprogrammeerd stond was wegens ziekte afwezig). Zij hadden het respectievelijk over de resultaten van de opgravingen die werden uitgevoerd, enerzijds van de resten van de abdij, anderzijds van het bastion dat deel uitmaakte van de Spaanse omwalling, en die succesvol mogen heten. Beiden gaven bovendien een interessante inkijk in het archeologisch grondwerk. Het onderzoek schafte in ieder geval een juister beeld omtrent de precieze ligging van abdij en bastion. De laatste lezing in de rij werd verzorgd door cultuurwetenschapster Valerie Herremans en was meteen ook de minste van de vier. Zo vormelijk als inhoudelijk. Zij las haar tekst, overigens niet geheel zonder horten en stoten, gewoon af en hield het een streepje te formeel. Uitgeschreven en afgelezen grapjes hebben nu eenmaal niet meteen de complexie zeer innemend te zijn.
Bedoeling van deze laatste lezing bestond erin een inkijk te geven in het interieur van kerk en abdij. Hoe zagen die er in werkelijk uit, zo naar structuur als kunstbezit? In globo zat het wel snor met het referaat, maar hier en daar passen toch wat kanttekeningen. Als theologisch centrum moet de abdij toch ook, bijvoorbeeld, over een bibliotheek beschikt hebben. Daarover leerden we niets! Natuurlijk is Herremans voldoende onderlegd, maar ze ziet ook andere, wellicht kleinere details over het hoofd die plots een eigen leven gaan leiden. Het begint allemaal met een petieterig, haast nietsbeduidend vlekje op de blanke huid van de kunstgeschiedenis, maar voor je het goed en wel beseft, blijf je achter met een heus cultuurhistorisch melanoom. Zo verbaasde Valerie Herremans er zich over – trouwens zij niet als enige – dat er van de door Chassée stukgeschoten abdij méér prenten zijn overgeleverd dan van de intacte locatie. Die verbazing verbaasde ons toch enigszins!


Sinds het midden van de 18de eeuw immers was Giovanni Battista Piranesi, niet geheel toevallig overigens, al onder de indruk gekomen van de ruïnes in Pompeï en Paestum, en ook zijn “Vedute di Roma” zijn welbekend, om nog maar te zwijgen van zijn “Carceri”. In het Engeland van Hendrik VIII (16de eeuw) had, weliswaar om andere dan cultuurhistorische redenen, de anglicaanse vernietigingsdrang het land reeds een myriade aan katholieke abdijruïnes opgeleverd, waarvan Glastonbury (foto) slechts een van de vele voorbeelden is. Ze staan er nog! En net op het moment dat Isaac Newton met de “gravità” begint te spelen, wordt de ruïne hip! In die tijd stort de barok in en wordt niet langer, zoals door Andrea Pozzo in de San Ignazio te Rome, een blik op een hemelse “ruimte” geschapen, maar meldt de ruïne vooral “tijd.” Niet zozeer wordt, zoals Herremans betoogde, enkel (romantische) vergankelijkheid getoond, maar evenzeer verleden, dat in een sterke ruïne in het heden aanwezig blijft. Daar verschilt de ruïne trouwens fundamenteel van de krot: de ruïne boodschapt tijd, daar waar een krot slechts schade meldt, veroorzaakt door de tijd. In de ruïne wordt het verleden blits! Kenneth Clark verhaalt in zijn boek “The Gothic Revival”, uit 1962 reeds, hoe Britse Lords een eigen ruïne in de tuin wilden, de rijke uit steen, de “arme”, om geld verlegen edelman uit pleister. Strawberry Hill, het gotische landgoed ontworpen door Horace Walpole, mag daarbij tot voorbeeld strekken.
Herremans verbazing is wellicht een piepklein detail in het groter, en meer dan gelukt, geheel van de boeiende studiedag, maar net daarom een detail van eerste orde! Want stel dat de abdijruïne er nu nog zou staan, als “sterke landmark”, als een niet in vraag gesteld erfdeel van een diep beleefd en verbindend verleden, als relict van een cultureel en religieus Antwerpen dat in wezen allang vervangen werd door de mercantiele variant ervan? Wat als het Beotische winstbejag van ongelikte projectontwikkelaars volkomen ondergeschikt zou geweest zijn aan de culturele nalatenschap van een stadsgemeenschap? Stel dat, net zoals overal elders, een nog steeds aanwezig verleden, zowaar in een “hoopje kapotte stenen”, de slopende vernieuwingsdrang zou hebben getemperd en uitzicht zou hebben geboden op een stevig geworteld en zichzelf respecterend Antwerpen. Wat als een paar druppels meer “Tanchelm” de “Simons-cascade” zou gebroken hebben?
Voor de afbraak van de abdijruïne treft het huidig stadsbestuur geen schuld; aan het onbeholpen, ronduit dilettanterig en kortzichtig dichtsmijten van de site en de belachelijk knullige “integratie” ervan in een compleet mislukte heraanleg van de Scheldekaaien, des te meer!
**
Illustratie: Tekening van Sanderus van de nu geheel verdwenen Sint-Michielsabdij in Antwerpen
**
STEUN ‘tScheldt
**
Of via rechtstreekse storting:
BE11 4310 7607 5248
Referentie: ‘STEUN’ en eventueel uw emailadres zodat wij u kunnen bedanken
**
Of via een steunactie:
**