Het Verhaal van Antwerpen

39 x 103,5 fr512022

Het haast afgodisch en onvoorwaardelijk omarmen van het achterlijke “multicul-gelul” heeft ons gaandeweg beroofd van onze wortels en ons ravijndiep in een bodemloze identiteitscrisis gestort.

**

Het postmodern aanwezig stellen van schier alle culturen in een vernietigende iuxta heeft het oog blind gemaakt voor de onmiskenbare cultuurverschillen die veelal dwingend kiemen uit natuurlijke gegevenheden en “cultureel-genetisch” toegeëigende, maar apert particuliere beschavingsbronnen. Het heeft ons gekneld in het te nauw zittende keurslijf van een eeuwig nu, waarin het solipsistische mensenkind nog slechts een allerindividueelste godenstatus betracht. Die status evenwel strandt vaker dan verhoopt, in de leegte van een hippe vermaak- of verpozingsroes die liefst nog opgewekt wordt door toxische middelen. Het contemporain dweilen met de drugkraan wijd open komt echt niet zomaar uit de lucht vallen!

De barbaar valt niet te beschaven in een buigzame en serviele cultuur…

We zijn op het punt gekomen waarop het identitair luchtledige, waarin we met z’n allen nagenoeg inhumaan vacuüm getrokken worden, ons meer en meer de adem beneemt. Sommigen zien dat in. Politieke partijen die schoorvoetend lippendienst willen bewijzen aan het identitaire discours, zien zich echter voor een torenhoog probleem gesteld: politici behoeven in een democratie nu eenmaal stemmen te vergaren om verkozen te worden. Zeggen waarop het staat, wordt dan een heikele evenwichtsoefening. Zeker wanneer culturele buitenbeentjes ondertussen ook al de zeer gegeerde politieke stem mogen uitbrengen. Dan volstaat een vleugje pardonnerend gezwets over niet te tolereren gedrag om het vuur aan de lont de steken. Frankrijk kan er de laatste tijd over meepraten! De barbaar valt tenslotte niet te beschaven in een buigzame en serviele cultuur. Elke vermeende zwakheid is voor hem integendeel een vrijgeleide tot onderdrukking en bestrijding van hetgeen hem boven het hoofd groeit. De uitdrijving uit de politieke beleidsvoering van elke vanzelfsprekende logica dienaangaande is derhalve dé ultieme systeemfout in de decadentie genererende Westerse cultuur.

Wie nu nog meent dat de politiek oplossingen zal aanreiken om de nakende culturele “perte total” te vermijden, heeft onmiskenbaar last van een mentale beperking.

Dat inzicht is echter niet wijdverspreid. Liever nog overlaadt men geestesgestoorde minderheden met onvervreemdbaar geachte rechten en ambtelijke “vlug-vlug-procedures” dan de neerwaartse spiraal van ons beschavingspeil bij naam te noemen. Het politiek gewauwel erover dat, omwille van electorale redenen, de kool en de geit wil sparen, gelooft ondertussen geen hond meer. Wie nu nog meent dat de politiek oplossingen zal aanreiken om de nakende culturele “perte total” te vermijden, heeft onmiskenbaar last van een mentale beperking. Het is de politicus er in dit ontwortelde niets enkel om te doen zich te profileren als loods of gids, ook al draaft hij, zonder licht of spankoord, door de diepste en donkerste beschavingsspelonken ooit! Straks zijn het alweer verkiezingen. De kans dat er iets zal veranderen is nihil: een neerwaartse rollercoaster stop je immers niet zomaar! De partijen die daarom nu al volop met de druk van verkiezingsfolders in de weer zijn, begrijpen er helemaal niets meer van.

Maar wat dan wel gedaan? Bart De Wever had wel een ideetje! In plaats van dure voorbereidende folders in de bussen te droppen, die toch niemand leest en die tijdens de overschatte hittegolven niet eens dienst kunnen doen om de houtstoof aan te jagen, zocht hij zijn heil in een dik geschiedenisboek, dat wellicht evenzeer weinig lezers (maar heel veel kopers) telt – Vlamingen zijn nu eenmaal spijtig genoeg geen lezend volk, zeker als het vuistdikke folianten van 624 blz. betreft – en evenzeer te compact is om flinterdun sprokkelhout vuur te doen vatten.

Wél laat zo’n pil een aura van reisgids en wegwijzer rond de politicus oplichten! Het “identitaire” wordt op de koop toe intrinsiek bediend. Het idee mag dan “origineel” lijken, maar waar vind je in godsnaam als burgemeester van de grootste stad van Vlaanderen, eeuwige partijvoorzitter, eindeloze partij-loodgieter en weliswaar steeds afwezige parlementair de tijd om zo’n turf samen te stellen? De oplossing lag te sudderen op zijn eigen kabinet en luisterde naar de naam… Johan Vermant. “Zonder hem lag dit boek er niet”, schrijft BDW in z’n inleiding. Niet het enige understatement van het boek.

Volgend probleem was de timing: wanneer gooi je zo’n ding op de markt? De verkiezingen zijn per slot van rekening nog een eind weg (al zitten alle partijen reeds behoorlijk in de bijbehorende modus!), maar het roodgloeiende ijzer van de canon-turbulenties en “Verhaal van…”-exploitaties en dito “uitmelkingen” wordt toch best nu gesmeed! Er werd gekozen om mee te surfen op de canon- en verhalen-golf; de opbouw van het boek aldus gemodelleerd. In 33 deels anachronistisch voorbij dwarrelende “verhalen” wordt er een niet onverdienstelijke poging ondernomen om het geschrift te laten lijken op een “geschiedenis van Antwerpen”. Dat De Wever, uitgerekend in deze stad, nog graag een paar legislaturen burgemeester zou willen spelen, is echter een duidelijk hoor- en leesbare boventoon, die vanop schier elke bladzijde mee de Antwerpse, en bij uitbreiding Vlaamse, kosmos in resoneert. Het komt het boekwerk zelden ten goede.

Structureel lijdt het boek aan dezelfde lethale kwaal als het huidige onderwijs. Enerzijds wil men wel iets vertellen – daar dienen nu eenmaal verhalen voor! – maar anderzijds moet alles toch licht verteerbaar blijven, liefst op maat en conform de “leefwereld” van de lezer (of leerling) en vooral in een “hink-stap-sprong”-afwisseling die de chronologie aanvalt en, als verhaal, eerder desoriënteert dan doelgericht schikt. Sommige verhalen behoeven echter noodgedwongen een chronologie, op straffe van nodeloze herhalingen en zinverlies. Dat de verhalen over Antwerpen in de Tachtigjarige Oorlog en over de 19de eeuwse perikelen de gangbare tijdrekening opnieuw nauwgezet opzoeken, siert de schrijver, maar ondermijnt tegelijkertijd het hele aanvankelijke opzet van het “verhaal van Antwerpen” en bewijst onweerlegbaar dat de moderne pedagogie op de “Spaanse wallen” van haar mogelijkheden is gestoten.

Maar meer nog dan wat betreft de structuur, faalt het boek op inhoudelijk vlak, zo ook op het gebied van de stijl, als op het gebied van de boodschap (interpretatie). Pas op, Johan Vermant heeft een huzarenstukje afgeleverd: dat staat buiten kijf! Maar als ambtenaar, niet als historicus of, meer algemeen, als academicus. Hij heeft zeer goed geluisterd naar zijn opperbaas en een boek geschreven dat qua electorale voorzet zijn doel niet voorbijschiet. De lezer heeft zelfs de grootste moeite om Vermant op hetzelfde kabinet te situeren als bijvoorbeeld collega Gonzalez, de wijdbeens functionerende Eva van het Antwerps Stedelijk Onderwijs waarvoor geen kronkelende slang een uitdaging vormt, zeker als die slang, met d’r kwispelende tong, weet wat “tongelen” is. Dat neemt echter niet weg dat de stijl van het boek ambtelijk blijft, om niet te zeggen afstandelijk. Verwacht dus vooral geen nieuwe inzichten, spitante interpretaties of originele invalshoeken. De Antwerpse geschiedenisfreak heeft alles elders al gelezen en op meer doortimmerde wijze.

Het blijft een syntheseboek, waar op zich niks mis mee is, ware het echter niet dat op dit vlak de structuur toch weer blijft tegenzitten. Alles wat ambtenaren beroeren heeft nu eenmaal de onvermijdelijke complexie vlak te worden: het blijven uiteindelijk toch de Midassen van de grijsheid. En dat was ook de bedoeling: niet schofferen, de Antwerpenaar een Identiteit-Light schoppen en vooral het 21ste eeuwse politieke narratief zeker niet uit het oog verliezen. Daar behoef je sowieso meer bureaucratische dan historische kwaliteiten voor aan de dag te leggen. Dit opzet en de hoge mate van serviliteit van de schrijver jegens zijn grote baas sluipt vaak op aandoenlijke manier het boek in. Eén voorbeeldje. We schrijven 28 juli 1542. Het roofleger van de Gelderse “Wolf” Maarten Van Rossum trekt, na slechts vier dagen beleg, verder door Brabant en laat Antwerpen links liggen, maar zal er nooit in slagen één Brabantse stad in te nemen. En dan volgt deze zin: “Antwerpen was buiten zichzelf van vreugde. Op het gotische, oude Stadhuis waren er echter enkel wit weggetrokken gezichten te bespeuren. De notabelen van het stadsmagistraat wisten dat ze door het oog van de naald waren gekropen.”

Het boek staat bol van zulke onderhuidse toespelingen op de grote verantwoordelijkheidszin van stadsmagistraat of -bestuur. Wanneer het volk viert, blijft de “leider” op zijn qui-vive! Wie zijn lot blind in de handen van de “burgervader” legt, komt nooit bedrogen uit, zo moet blijken. Want de “notabelen”, waartoe BDW zich rekent, weten altijd meer en beter. Dat mild “volksverachtend” toontje van een zelfverklaarde keur houdt tot in de uitleiding – onder de titel “Terugkijken naar de Toekomst” – aan. Wellicht overigens, samen met de – het dient gezegd – “wervende inleiding”, het enige stukje dat uit de petillante en kittige pen van BDW zelf vloeide. Zinnen als: “Inclusie was en is nog steeds de sleutel tot een sterke stadsgemeenschap. Dat vergt een stedelijke elite die pragmatisch kan omgaan met veranderingen, openstaat voor innovatieve ideeën en die actief streeft naar tolerantie tussen de verschillende inwonersgroepen.” zijn niet mis te verstaan en bewijzen ontegenzeglijk het verdoken electorale karakter van de publicatie.

Natuurlijk wordt met de hiervoor geciteerde zinnen verwezen naar de tijd van de “Val” (1585) en de godsdienstperikelen. Het boek verschilt hierin trouwens in niets van de eigentijdse geschiedenissen die eerder naar de kant van de calvinisten neigen, dan naar de eigen katholieke kant. “Kijk toch eens”, zo lijkt men te willen zeggen, “hoe groots de stad zou zijn gebleven als de huidige godsdienstvrijheid toen al had bestaan!” Hoewel men met eenzelfde historische back-up kan beweren: “Kijk toch eens wat er geschiedt als een opstandige minderheid gewelddadig de macht grijpt en de meerderheid, louter om economische redenen, te tolerant blijft toekijken.” Geschiedenis gaat echter in hoofdzaak over wat geschiedde en verdraagt geen interpretaties aan de hand van contemporaine denkbeelden en stellig “tijdelijke” inzichten. Dat behoort elke historicus toch te weten?

Op de allerlaatste bladzijde van het boek, dat terloops gezegd mooi genaaid en met leeslint is uitgegeven bij Pelckmans (spijtig dat alweer een register ontbreekt!), springt dan toch weer het eendenkuiken met eierschaalhoedje op de voorgrond: “Wie het voorrecht geniet om Antwerpen te mogen besturen”, schrijft BDW, “moet dus beseffen dat bloemen voor het geleverde werk misschien pas op zijn of haar graf zullen worden neergelegd.” Ook hier treedt veel meer dan de historicus, de politicus prominent op de voorgrond. Een zoveelste bevestiging van het besmuikte politieke karakter van het boek. En wat die bloemen betreft: de jury heeft zich, lopende het burgemeesterschap van BDW nog niet teruggetrokken. Zijn zaak is niet eens volledig behandeld! Of het tanende aantal “echte sinjoren” daadwerkelijk met de “genoffels” klaar zullen staan voor de peripetieën van een ingeweken Mortselaar zal later moeten blijken. Veel later! De inherente spanning in het boek tussen een waarlijk Antwerps identitair denken en de opportunistische en afgekloven electorale variant ervan laten niet echt toe te dromen van een al te “florissante” toekomst.

**

Illustratie: Panorama van Antwerpen (ca. 1730) door Georg Balthasar Probst – Det Kongelige Bibliothek, København

**

STEUN ‘TSCHELDT