We bewonderen de Britse auteur-journalist Peter Watson al geruime tijd. Neem nu zijn imposante boek ‘Wrede Schoonheid’ (A terrible beauty) uit 2000 over mensen en ideeën die het moderne denken gevormd hebben. In dit aanstekelijk werk wordt de lezer overspoeld door een reeks van honderden beknopte maar essentiële portretten van pioniers die de twintigste eeuw inhoudelijk gestalte hebben gegeven. In ‘Wijsheid en Kracht’ (Wisdom and Strength) uit 1989 vormt deze biografie van het schilderij ‘Allegorie op Wijsheid en Kracht’ van renaissancekunstenaar Paolo Veronese de aanzet tot een wervelende visie op vier eeuwen kunst en geschiedenis. Watson is ijzersterk in zijn doorgedreven research om tot een panoramische mozaïek van inzichten te komen. In ’The German Genius’ uit 2010 werden we platgeslagen door zijn enthousiasmerende kijk op de cultureel-intellectueel-wetenschappelijk-industrieel-muzikale bijdrage van Duitse filosofen, artiesten en uitvinders in de periode 1750-1945 aan het unieke wordingsproces van onze denkpatronen.
Momenteel lezen we zijn nieuwste boek ‘The French Mind’ dat recent verscheen. Door zijn stukken voor toonaangevende publicaties en zijn verbondenheid aan de Universiteit van Cambridge heeft hij de tijd en vooral de moeite genomen om weer van alles grondig uit te spitten, dit keer over wat de Fransen zo Frans maakt. ‘400 Years of Romance, Revolution and Renewal’ luidt de ondertitel en je komt echt wel te weten hoe die Fransen zo karakteristiek, bewonderenswaardig én pretentieus worden bekeken door de rest van de wereld. Natuurlijk passeren de cafés vol beroemdheden, de eetcultuur, de visie op kunst, de mode, de train de vie en de conversatiekunst (of conversatiekul voor wie hun babbelmarathons niet kan pruimen). Van 1618 tot vandaag brengt Watson het in kaart.
Watson pulkte met gretig genoegen een oneindigheid aan ‘petites histoires’ én een originele kijk op Frankrijk uit tal van historische literatuurparels en biografieën bijeen om ons een caleidoscopische echografie van de Franse ziel voor te leggen. Het zou te ver voeren om deze spurt in slow motion samen te vatten, dus volstaan we met twee grondconclusies: de emanciperende en vormende invloed van de Parijse ‘salons’ waar de groten samenkwamen en de tour de force van de Fransen om elke nederlaag als een overwinning op te kalefateren: hun beschavingsstijl als baken voor de wereld.
De Duits-Amerikaanse historicus Wolfgang Schivelbusch met zijn boek ‘The Culture of Defeat’ uit 2001 samen met de Franse historicus Jean-Marc Largeaud en zijn baanbrekende bevindingen gaan er van uit dat Frankrijk vrijwel altijd militaire nederlagen leed en daaraan telkens opnieuw een briljante draai konden geven omdat zij als superieur-weldenkend volk met andere zaken bezig waren zoals ‘haute couture’, ‘haute cuisine’ of ‘haute coiffure’. Hun morele overwinningen hulden zich dan ook in verfijnde conversaties en een wereldlijke levensstijl die je nergens anders aantrof (meenden ze). Onderaan meerdere standbeelden van gesneuvelden staat trots ‘Gloria victis’ (Glorie aan de overwonnenen). Dat zegt veel. Na de Franse Revolutie zijn de Fransen zich onledig blijven houden met de voor hen kenmerkende vernieuwingsgedachte. Alles wat uit Frankrijk voortsproot moest wel innoverend zijn: van ‘avant garde’-films tot La Nouvelle Cuisine. Ceri Crossley koppelt dit in het boek ‘French Historians and Romanticism’ aan een fluks zelfbeeld dat uitgroeide tot een gekoesterde reputatie, gaande van de verleider via de flaneur tot Gods buurman.
Salon
Dat brengt ons bij het exclusieve concept van de ‘salon’. Een oord waar vrij meningen en creatieve bedenksels kon worden gedeeld en dat in een beschaafde sfeer van vertrouwen en geestelijk genot. Fragmenten uit premature gedichtenbundels, excerpten uit toneelstukken, mathematische kronkels, een verheffend pianorecital, een filosofisch traktaat en dat alles opgeluisterd met exquise hapjes én drankjes (van bij het moment dat de champagne werd geproduceerd vloeide die bij beken in die kringen). Soms broeiden er subversieve politieke ideeën maar meestal ging het niet verder dan een vrijplaats voor de beste denkers van hun tijd die blij waren hun ei iets verder van het Hof kwijt te kunnen. Een salon werd gehouden door een ‘salonnière’, meestal een dame met voldoende poen (na de dood of de scheiding van een oudere edelman) die haar zaakjes perfect op een rijtje had. De taak van salonnière vereiste organisatietalent, diplomatieke gaven, aanleg voor ‘netwerken’ en een belezenheid die de mentale bagage van de gasten minstens evenaarde.
De eerste salon werd gestart in 1618 door Catherine de Vivonne ofte Marquise de Rambouillet. In haar Blauwe Kamer (een stijlbreuk met de rode wanden die in de mode waren) visiteerden toppers van toen zoals schrijver Corneille en kiemde de Académie française (met kleine letter f). Later volgden de salons van Elisabeth du Plessis-Guénégaud, Marie de Sévigné en Madeleine de Sablé. Theaterauteurs Racine en Molière of filosoof-wiskundige Blaise Pascal (die de eerste rekenmachine ontwierp en de mystieke uitspraak ‘Het hart kent redenen die het verstand niet kent’ in het collectieve geheugen prentte) waren vaste actieve salonbezoekers. Ook de briljante kroniekschrijver van het koninklijke reilen en zeilen in Versailles La Rochefoucauld viel niet weg te denken. Het was een tijd dat vrouwen steeds meer een leidende rol opnamen in het sociale leven. Niet enkel als (brief)schrijver of als romancier (een literaire vorm net in opmars), maar ook politiek-militair zoals tijdens de opstand (de Fronde 1648-1653) van de adel tegen de gezag-gulzige tandem Hof/Kerk.
Tijdens ‘L’âge de la conversation’ (naar het werk van historica Benedetta Craveri) werd een correct taalgebruik essentieel en zo ontstond het eerste woordenboek met de juiste grammatica, spelling en uitspraak. Verlichtingsfilosofen strooiden hun revolutionaire prikkels in het rond. Kunstuitingen zagen er het levenslicht. De psychologische roman met narratief en innerlijke vertelstem werd er bejubeld. Iedereen kende iedereen en naast de onvermijdelijke wedijver bloeide er bovenal wederzijdse bewondering. Een cynisch maxime van La Rochefoucauld luidt echter: ‘Indien we geen fouten hadden, zouden we het genoegen missen ze bij anderen op te merken’.
Fransen met hun fouten, hun filosofen en vooral hun flair: Peter Watson heeft met ‘The French Mind’ alweer een lijvige voltreffer geschreven. Hopelijk snel een Nederlandse vertaling.
**
STEUN ‘TSCHELDT
**