In de Standaard der Letteren van 21 mei verscheen een ietwat magisch-realistische brief aan August Vermeylen (1872-1945) onder de titel “Zijn Wij Onze Straten?” (een onverholen verwijzing naar de gettovorming in onze onherstelbaar zwaar getroffen steden en een hekeling van de slaapdorpen in de rand). De brief was van de hand van Hind Fraihi, de Marokkaanse freelancejournaliste zonder Vlaamse wortels, die kritiekloos gefêteerd wordt in de notoire “multiculti-middens”, alwaar de zich voltrekkende omvolking tot hoeksteen van de linkse culturele revolutie wordt verheven.
In de brief van Fraihi wordt August Vermeylen – ocharme! – postuum bericht over de Vlaamse stand van zaken naar aanleiding van zijn al even postuum verschenen “De Taak” (geschreven in ’45, na zijn dood in ‘46 gepubliceerd), waarin hij de Vlamingen oproept hun cultuur, ieder overigens naar best vermogen, te verdiepen. De tekst werd de inspiratiebron voor het, alweer postuum, opgerichte Vermeylenfonds, dat zijn naam draagt maar dat hij niet meer heeft weten oprichten.
De brief wringt langs alle kanten! De kans dat August zich, na lezing ervan, zelfs een paar meter dieper het graf in heeft gedraaid, is meer dan reëel. Dus was het even wachten op de meedogenloze kritieken. In de gegeven omstandigheden, zo dachten we, is het slechts een kwestie van dagen of de onvermoeibare twitteraars en slapeloze facebookers zouden nogal van leer trekken. De Vlaming kon voor zulke “on-brief” het hoofd toch niet keren? De linkse bewindvoerders – maar al te vaak dwepend met Vermeylen, zonder hem uiteraard gelezen te hebben – gaan nogal uit hun krammen schieten, dachten we. De hordes halfnaakte “Instagram-influencers” met een bedenkelijke maatschappelijke missie gaan nogal steigeren, zo zal toch zeker blijken! Maar er volgde niets. Geen letter! Zelfs geen half uitgebraakt Engels woord! Allen waren ze zo gepreoccupeerd met de vraag of koning Knurft nu zijn diepste draai – excuus: zijn diepste spijt! – dan wel zijn verontschuldigingen had aangeboden aan de huppelende witgekalkte – en zwarte Piet-hatende – medicijnmannen. Niet dat de in- en uitboorlingen daar mee bezig waren; nee hoor, het was een zuiver blank gebeuren, daar op twitter, en op facebook, en in de kamer, en in de politieke achterkamertjes waar, boven de hoofden van het volk, de herstelbetalingen worden bedisseld …
Bovendien: spijt voor wat? Verontschuldigingen aan wie? Spijt omdat zovele Belgen er, ondanks alles, het beste van zichzelf hebben gegeven bij de bouw van hospitalen, universiteiten, scholen, wegen en voorzieningen allerlei? Verontschuldigingen voor 60 volle “onafhankelijkheidsjaren” aan Westerse ontwikkelingshulp? Miljarden hebben we in bodemloze putten gestort en slechts enkele kleverige Congoleze vingertjes zijn er wel bij gevaren. Excuses misschien voor de legers kindsoldaten en systematische verkrachtingen van Oost-Congolezen, waar geen Belg deel aan heeft gehad? Maar goed, terug naar Fraihi… Er kwam dus geen letter kritiek op de brief van Hindi aan Vermeylen. En daarom kwijt uw lijfblad zich maar al te graag van deze taak.
Jouw brief, beste Hindi, begint met een verwijzing naar oorlog. De oorlog die Vermeylen ertoe aanzette “De Taak” te schrijven. “Er is alweer zoveel rumoer in het Europese luchtruim”, schrijf je. Beter zou zijn: in het “Oost-Europese” luchtruim, want aan het “West-Europese” zwerk is het al behoorlijk lang stil. In de landen die noodgedwongen jouw marxisme – of een totalitair derivaat ervan – moesten omarmen is het echter nooit stil geweest. In Hongarije, voormalig Tsjechoslowakije, Polen, Roemenië, voormalig Joegoslavië … hebben de wapens nooit gezwegen. Was dat marxistisch paard, dat de nazi-ruggengraat kraakte, dan werkelijk de betere volbloed? De geschiedenis geeft jou ongelijk, vrezen we. ’t Was eerder meer van hetzelfde! De pest of de cholera, kies maar! Links predikt immers altijd revolutie en geweld! ‘t Moet in de genen zitten, denken we.
En dat was nog maar de inleiding! Eens op dreef krijgt de Vlaming al meteen een pandoering van jewelste: “Nu wedt de grondstroom van uw geliefde Vlaanderen”, zo wordt goede, oude August voorgehouden, “op angst. Angst om te verliezen”. We zouden ons verschansen achter muren in alle soorten en maten, we zouden ons terugtrekken in “confituurwijken”: enclaves volgebouwd met nieuwerwetse varianten van fermettes en pastoriewoningen (dit laatste laat trouwens duidelijk zien dat de pastoriewoning jou onbekend is) waar de opgehouden schijn de genuttigde maaltijd doet krimpen tot een boterham met confituur. “Hun alleenstaande woningen zijn omheind alsof de (…) bewoners elk moment een nieuwe invasie verwachten”. Dedain jegens en verachting voor het volk dat jou heeft gevoed, moet je ook al niet meer leren! Vind je het trouwens gek dat de door nieuwkomers onleefbaar geworden steden leeglopen naar de rand? En dat de bewoners er graag het zekere voor het onzekere nemen? Of moeten we nu ook nog alle ramen en deuren openzetten opdat door ongewortelden naar hartenlust kan gegraaid worden tussen de erfstukken en ander met veel moeite bijeen gesprokkeld have en goed? “De bekakte schijn”, zo ga je verder, “vormt een voortuinlabyrint met één doel: de ongewenste vreemde ver van de deur houden”. Vind je het erg dat we even oplettend willen zijn?
Of moeten we ons dan welwillend laten beroven, zoals de kranten haast elke dag berichten? Moeten we ons laten neersabelen met machetes, zoals laatst nog op tram 3? Moeten we ons, lafhartig langs achter aangevallen, halfdood tegen de vlakte laten meppen, zoals recent nog op de De Keyserlei? Moeten we onze vrouwen en dochters laten bepotelen door veel te heet volk dat zijn libido niet kan bedwingen, zoals in het Nederlandse Walibi, of laten verkrachten door promiscue alfamannetjes die hun lul niet kunnen beteugelen, zoals in talloze van onze demografisch verloederde steden? Moeten we werkelijk met gebogen hoofd capituleren voor werkschuwe “jongeren” die stekeblind en on-Europees achter een valse profeet aanlopen en niet eens een begin van respect betonen voor anders- of niet-gelovigen, maar door de regimepers blijvend en op leugenachtige wijze worden ontzien? Denk je trouwens waarlijk dat die nieuwe jongeren behoren tot het Vlaamse volk dat Vermeylen – in 1945! – voor ogen stond? De schrijver van “De Wandelende Jood” die de islam naar alle waarschijnlijk slechts kende van de exotische schilderijen geschilderd door Jean-Léon Gérome? En is dit dan de “culturele verdieping” die hij ons zo innig toewenste? Dan is die fameuze cultuur wel héél diep gevallen!
Wel, Hindi, als dit ons lot is, dan blijven we – als je het niet erg vindt – liever onder onze “virtuele kerktoren, prekend in de parochie van het Eigen Gelijk”, veel liever dàt, dan buigend voor de averechtse waarzeggers van de absurditeit! Stop daarom alstublieft, over discriminatie en racisme als in het Vlaanderen dat we van Vermeylen erfden, het belijden van de eigen cultuur – die hij zelfs nog wenste te verdiepen middels de befaamde volksverheffing – tegenwoordig al misdadig, minstens bekrompen, bevonden wordt. Want nee, Vlaanderen is niet van iedereen! Op de grote, boze wereld vindt iedereen zijn stekje, maar in Vlaanderen niet. Daarvoor is ons land te klein. Wie Midden-Oosters wil leven, met navenante waardeschalen, heeft zich in het Midden-Oosten te vestigen. Daar, op die zanderig siderale plek, kunnen ze dat hebben. Hier niet. “Cultuur”, zo sprak de goede oude August, “wordt niet uit de grond gestampt, maar groeit van binnen naar buiten”. Cultuur is dus niet, zoals jij zegt, “volatiel”, maar zit verscholen in het wezen dat Vlaming heet.
Paradise Lost
Vlaming zijn dat leer je niet, dat krijg je ten geschenke van je voorouders, die dit kleine plekje tot een paradijs hebben willen maken, maar dat, naar de woorden van John Milton, nu eerder een “Paradise Lost” is geworden. Niemand verschijnt hier “aan de startlijn met 200 meter achterstand”, zo zit de Vlaming niet in mekaar, wel integendeel (!); maar eens vertrokken, moet je wel lopen! We hoeven dus niet “samen te hokken, werk, tafel en bed te delen, te ontdubbelen”; dit zou immers neerkomen op het flagrante tegendeel van wat Vermeylen bedoelde. Versta je hem trouwens wel goed? Wél hebben we ons, op dit kleine, door de wereld begeerd lapje grond, te schikken naar de hier heersende waarden. Als men zich in de getto’s Molenbeek en Borgerhout dus achtergesteld voelt, moet niet de vinger gewezen worden naar de Vlaming, dan moet vooral de hand in eigen boezem gestoken worden. Want Vlaanderen moet het vreemde niet omarmen; het vreemde, wil het niet vreemd blijven, moet Vlaanderen in zijn armen sluiten. Daar zou August het volmondig eens mee geweest zijn!
**
STEUN ‘TSCHELDT
**