Over schone woorden en Antwerpse afbraakwoede

Liefhebbers van het schone woord en de diepere gedachte komen in de Vlaamse letteren – alsook in andere “schrijverijen” – al een hele poos niet echt meer aan hun trekken.

**

Dat geldt, spijtig genoeg, zowel voor de schrijfsels in de categorieën fictie en nonfictie, als voor de journalistiek, alwaar het geheel en gewis “huilen met de pet op” is. Ten bewijze hiervan mag zonder schroom verwezen worden naar de “shortlist” van de Libris Literatuur Prijs 2022: geen Vlaming die erop figureert, laat staan een hoofdrol speelt. Dit heeft trouwens niks te maken met de befaamde “koopmansgeest” van de Nederlanders, die er beter dan wie ook in zouden slagen hun literaire producten aan de man of vrouw te brengen, maar heeft alles van doen met de schrijnende verstarring en de ideologische blindheid binnen de contemporaine Vlaamse literatuur. En wat de journalistiek betreft: bekijkt U toch even aandachtig een krant of weekblad; dan onthoud ik me intussen graag van verder commentaar!

In de fictie-bibliotheek struikel je, grosso modo, over twee exponenten van hetzelfde grondtal: óf je buitelt – onder het moto: “kijk eens wat ik allemaal durf schrijven” – over de “pis, kak en kut-literatuur” van de maatschappelijke onderkant, vaak dan nog gecontamineerd met het oikofobe “racistische Vlaming-syndroom” (Dimitri VerhulstHerman BrusselmansTom Naegels …), óf je tuimelt over de tot op het blote bot afgekloven “collaboratieroman”, waarmee vooral zichzelf lauwerende schrijvers alles in het werk blijven stellen om de levensverzekering van links vochtig te houden en de geschiedenis, romanesk en definitief, in een blinde linkse plooi te leggen (ClausHemmerechtsOlyslaegers en nu sinds kort ook Lanoye). Even verder, in de nonfictie-sectie, schitteren dan weer de “synthesewerken” die het goeddeels, al niet uitsluitend, moeten hebben van andermans gedachten, in de stellige schrijvershoop, al is het maar voor even, lucratief mee te mogen schransen van de vruchten, geplukt op de akkers van elders geleverd werk (Van LooOp de Beeck of, horresco referens, Francis Wuyns).

Gelukkig heeft Vlaanderen veel buitenland, waar nog wel fantastische boeken verschijnen, die nog veel te weinig – en soms abominabel – vertaald worden in de taal van Vondel en Elsschot. Wel prachtig vertaald werd “De Albatros” (onlangs bij de Wereldbibliotheek) van Simona Lo Iacono, een Siciliaanse schrijvende rechter en, te oordelen naar de foto op de achterflap, nog een bloedlekker wijf op de koop toe! (Deze laatste toevoeging mag dan wel volkomen irrelevant zijn, we grijpen desalniettemin graag alle kansen aan om het compleet ontspoorde “wakkere feminisme” met volharding te nijdassen!) Dit boek is werkelijk een glinsterende parel van paarlemoer in de vaak snotslijmerige oester van de eigentijdse letteren! Het verhaal zet de doodstrijd van Giuseppe Tomasi di Lampedusa af tegen de nostalgische, maar behaaglijk warme gedachtenissen over zijn Siciliaanse jeugd. Dit intiem kleinood (253 blz.) is een lofdicht op de Tijgerkat (Il Gattopardo), een ode aan de herinnering en een buffer tegen het bruut progressief geweld van de veranderingszucht.

“De tijd na de oorlog was een onbekend werelddeel”, zo legt Lo Iacono, di Lampedusa in de mond, “Er was geen enkel vertrouwd referentiepunt meer. Van dingen noch van mensen. De dingen waren verwoest, de mensen – in het beste geval – verslagen.” (p. 139) Ziedaar het gapende gat waarin de zaden van de progressieve vernietigingsdrang tot wasdom konden schieten. Europa is het nooit meer te boven gekomen. Daartegenover staan dan di Lampedusa’s bergende recollecties aan “De Reus”, zijn Palermitaans familiehuis dat op 9 en 10 mei 1943 onherstelbaar verwoest werd door de “bevrijdende” bombardementen van de geallieerden; uiteraard van de Amerikanen, dat egalitair volkje aan de overzijde van de Grote Plas, dat elke sprankel oude glorie zonder pardon verbrijzelde onder de tirannie van het immer nieuwe en vernieuwende. “Met het huis”, zo mijmert di Lampedusa nochtans, “ging het verleden weg, mijn kindertijd, mijn eerste blik op de wereld.” (p. 131) Zijn nieuw onderkomen is prachtig maar “weet niets van mijn verleden, het reageert niet op mijn geroep. Het is niet vertrouwd met mijn heimwee. Het kan mijn stiltes niet lezen.” (p. 132) Er werden mindere zinnen met goud belegd!

Lo Iacono schrijft zich met “De Albatros” resoluut in, in een traditie van voorvaderlijk eerbetoon en hulde. Het Italiaanse land en zijn steden, zijn gewoontes, zijn diepere wezen worden ginds immers nog steeds bezongen en de particulariteiten ervan nog steeds doorgegeven aan de aanstormende generaties. De Italiaanse steden worden nog steeds op een traditiegevoelige, maar daarom niet minder creatieve, manier bezongen (Italo Calvino); zijn natuur vormt, tot op de dag van vandaag, nog steeds de ruimte waarin de “Italianità” verder kan opbloeien (Paolo Cognetti) en de “Italiaanse groten” worden er nog steeds geëerd! Ditmaal lauwert Lo Iacono De Tijgerkat van di Lampedusa, maar ook Dante, Petrarca of Boccaccio zijn nooit ver weg in de laars, net zomin lang gezocht moet worden naar Baudelaire in Frankrijk; Shakespeare nog steeds te voeten uit bestudeerd wordt in Engeland en Duitsland vaak nog door de bril van Heine aan de moderne lezer oplicht (om het maar bij deze drie te houden).

In het Vlaanderen van tegenwoordig – dat al bij al jonger is dan België – is het eerder zaak de voorvaderen grondig te verafschuwen! Vóór 1830 smaakt alles nog teveel naar de Nederlanden (meervoud), dus: prettige dag verder, Vondel en Bredero, die niet eens nog op school onderwezen worden; ná 1830 valt de “nationalistische” Conscience en de “klerikale” Gezelle dezelfde eer te beurt, om nog maar te zwijgen van Streuvels en Claes, wier complete oeuvre benepen wordt gereduceerd tot een al dan niet vermeende “duitsgezindheid” tussen en tijdens de wereldoorlogen. Toch een vreemdsoortige “literaire redenering”, als U het mij vraagt. Italië bijvoorbeeld is nog een pak jonger dan Vlaanderen (1861), maar dáár zit, los van het tijdelijk gezag, de cultuur nog vastgeklonken aan de eeuwige grond. Vandaar dat voor de “weg met ons-Vlamingen” die majestatische Tijgerkat zo brandend actueel blijft. Zegt don Fabrizio, de prins van Salina, niet: “Wij waren de tijgerkatten, de leeuwen. Zij die onze plaats gaan innemen zullen de jakhalzen zijn, de hyena’s. En wij allemaal, tijgerkatten, jakhalzen en schapen, zullen onszelf blijven zien als het zout der aarde.”

In dit vlekje van niks, dat Vlaanderen heet, worden de tijgerkatten plenair verguisd door de progressieve jakhalzen en hyena’s, met hun “sale-letterie” van pis, kak en kut en hun tot op de bodem uitgezogen collaboratieromannetjes. “Cultuurontkenning” komt hier niet eens tot aan de enkels van zijn klimaatvariant. En de Vlamingen, dat volkje van ambtelijke regelneven en betweters, wil hier nog steeds geen graten in zien. In dit opzicht wordt een ander recent gepubliceerd boek bijzonder interessant: “De Stad van Ideeën, Een Biografie van Parijs”, van Alec van der Horst, uitgegeven bij Ten Have. Van der Horst is reisgids, en dat zullen we geweten hebben. In zijn boek tracht hij de geschiedenis van de filosofie te herschrijven met de stad Parijs als protagonist. Een heikele zaak, voorwaar! Want de filosofie is, als dochter van onze beschaving, een stuk ouder dan de stad. In het begin van het boek komen we daarom het Louvre amper uit om toch iets te vertellen over de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen: een niet altijd even geslaagde reddingsboei voor de vooropgestelde ambitie van de schrijver. Maar met de komst van de middeleeuwen geraakt van der Horst op kruissnelheid en breekt het boek open.

De typeringen van de batterij filosofen zijn deugdelijk, objectief en ter zake; en steeds speelt de stad zijn onnavolgbare rol in het leven van de denkers. Veel nieuws leren we niet, maar het stedelijk perspectief blijft boeien; meermaals bekruipt ons zelfs de dorst om de auto voor te rijden met dit enkele doel terug Parijswaarts te togen! Al is daar nooit echt veel voor nodig. En dan begint, op p. 291, het tweede intermezzo van het boek: “Het Venster Gebroken”, over de kunst van Manet tot heden. Wat een stuk! We durfden het, in deze tijden van anti-artistiek gezwets, al lang niet meer hopen, maar de toon wordt kritischer: de kunst vanaf Picasso en Duchamp wordt fameus op de korrel genomen, mild en onderbouwd, vooral echter: niet mis te verstaan. De goden van de moderniteit vallen eindelijk van hun troon. En ook Le Corbusier, de stadssloper die heel de Marais wilde platgooien en vol zetten met zijn gedrochtelijke vierkanten blokken van in steen geronnen en ontmenselijkend socialisme, krijgt er danig van langs: “Op papier zien de plannen van Le Corbusier er geniaal uit (…). Maar hun daadwerkelijke uitvoering leidt tot een nachtmerrie”. Een betere definitie van de hedendaagse, progressieve vernielzucht is moeilijk te vinden!

De boeken van Lo Iacono (fictie) en van der Horst (nonfictie) ademen frisheid: het zijn zachte, zuurstofrijke briesjes in een verder benauwde en benepen atmosfeer van progressieve lelijkheid. Het allesomvattende universum mag bij hen opnieuw “mijn” universum worden, verrijkt en zinvol “gemonteerd” met verleden herinneringen, zoals boter dat doet met een saus die de honger aanscherpt en de genieting vervolmaakt. Beiden auteurs, elk op heel eigen wijze, geven de schoonheid terug de glans die ze verdient, mijlenver weg van de woke weerzin tegen alles wat westers is en de blinde bewondering voor uitheemse curiosa. Wellicht is het daarom dat Dirk Leyman (De Morgen, 27/11/2021) van der Horst de mist vindt ingaan als hij het over modernistische kunst heeft. Maar zoals steeds verwart Leyman zijn particuliere en op van der Horst geprojecteerde “bekrompenheid” met de noodzakelijke geborgenheid die onontbeerlijke voorwaarde is en blijft voor een dieper en gekoppeld mens zijn, waarin de herinnering en het thuisgevoel vaccin worden voor de ondiepe geworteldheid van een oppervlakkige en mutatiezieke progressiviteit. Pedigree, immers, is niet alleen voor honden essentieel!

Antwerpen

Op het Nieuw Zuid verrijst een stad zonder ziel, een woestenij die al instort nog voor ze gebouwd is…

Schrijvers als Lo Iacono en van der Horst zijn van kapitaal belang en het gemis eraan moordend. Het is onze steden aan te zien! Neem nu Antwerpen. De “bombardementen” zijn er na de oorlog nooit gestopt, alleen waren het niet meer de Duitse V-1’s en -2’s die het verleden wegvaagden, maar de sloopkogels van zichzelf rijk rekenende betonboeren en hun politieke broodheren. En geen schrijver die de pen opnam! Daarom kwam aan deze progressieve vernietigingsdrang tot op de dag van vandaag geen einde, integendeel zelfs! Nog is de kentering niet ingezet. De “verandering” bleek immers een gekwadrateerde continuïteit van kaalslag en destructie. Waar een spade de grond in gedreven wordt, wordt het verleden en de herinnering bedreigd; het resultaat is nooit een verbetering van wat was. Elke spadeslag baart een aanslag op de glorie, een attentaat op de luister, een roofmoord op de schoonheid en de splendeur van de stad. Maar het schrijvende gild, zo teerhartig voor elke vorm van onrecht tegen uitheemse specimen, bleef oorverdovend stil.

Op het Nieuw Zuid verrijst een stad zonder ziel, een woestenij die al instort nog voor ze gebouwd is; op het Eilandje wordt nieuwbouw fiscaal dichtgetimmerd totdat, wellicht in betere tijden, de woningen wél verkocht kunnen worden; de achteloze “metro”-reiziger, die uit het Operastation stapt, ziet vooraleer hij wordt ingepalmd door de rationele gruwel van de verhoogde Antwerp Tower, eerst het ingestorte plafond van het “nieuwe” station en gaat dan zielloos ten onder in de schreeuwlelijke steenwoestijn van het Operaplein, waar nog slechts Toearegs en Bedoeïnen een gevoel van thuis kunnen vinden; het lamento van de Opera, waarnaar het plein vernoemd is, klinkt er met de dag triestiger; op de Oever, aan het uiteinde van de vintage Kloosterstraat, werd zelfs een heel stratenblok geveld: voor de bouw van een budgethotel dat straks een goedkope huisvesting zal aanbieden aan toeristen, die echter niet eens meer zullen weten wat er in die oceaan van glas, beton en fineer, nog bezienswaardig is… De lijst van tot puin geruïneerde herinneringen is eindeloos!

Voor welke waarden kunnen wij de cultuurvreemde nieuwkomers nog om respect smeken als wijzelf respectloos onze eigen waarden blijven verloochenen en de stad blijven offeren op de altaren van het mercantiele geldgewin?

En ook het plaveisel ondersteund nergens nog de schaars gevrijwaarde glorie. De richtinggevende straten in de stedelijke matrix werden geïmplodeerde woonerven, die overdag van die stedelijkheid geen blijk meer weten te geven en zich in de leegte van de nacht metamorfoseren tot galmende echoputten van ijdele zatlapperij en gedrogeerdheid; in de Hoogstraat of in het “kleine Rome” rond de Carolus Borromeuskerk worden de kaduuk geschikte “sampietrini’s” knullig opgelapt met een patchwork van vloekende dalstenen, alsof aloude schoonheid en harmonie wel het laatste is dat de autochtone stadsbewoner nog vergund wordt. Die bewoners verlaten massaal en teleurgesteld de stad, en worden vervangen door “remplacementskuddes” wier cultuurvreemde levensstijl geforceerd wordt opgedrongen door islamo-fascistische knokploegen, verkeerd begrepen gelijkheidswaanzin en averechtse rechtvaardigheidsaanspraken.

Maar ach, wie maalt er nog om? Als zelfs de stad niet meer bezongen wordt door stadspennen en -poëten met een stamboom; als ook zij enkel nog in staat blijken te zijn om de bewoners van ooit duurzaam te ranselen met hun moraliserende, linkse multicul-lesjes? Als culturele intimiteit enkel nog in een onbegrepen Afrikaans tribalisme mag zegevieren, maar het eigen “campanilismo” belasterd wordt met het predicaat “achterhaald”? Voor welke waarden kunnen wij de cultuurvreemde nieuwkomers nog om respect smeken als wijzelf respectloos onze eigen waarden blijven verloochenen en de stad blijven offeren op de altaren van het mercantiele geldgewin? O God, verlos ons toch van die schraapzuchtige betonboeren zonder hart voor de stad en de visieloze paljassen van politici die hen blind faciliteren; en geef ons terug de schrijvers en poëten van weleer die de waarde(n) van en het respect voor de stad als geen ander kunnen vertolken en die onze stiltes nog wel kunnen lezen.

**

Illustratie: de ravissante Simona Lo Iacono 

**

STEUN ‘TSCHELDT

**