Geachte Heer Somers,
Ik vousvoyeer U, niet uit slechte wil, maar uit beleefdheid! Mijn opvoeding verdraagt immers geen “gezellig jijen en jouen” omdat ik U niet persoonlijk ken. Dat laatste wil ik trouwens met nadruk zo houden! Afstand schept vrijheid. Vrijheid die ik behoef om te schrijven over wat er op mijn hart ligt, wat me op de maag drukt, wat mij zelfs verstikkend bij de keel grijpt. Laat ik dan maar met de deur in huis vallen: tot U spreekt een racist. Onversneden en maagdelijk blank! Althans volgens uw definitie… Ik weiger namelijk mijn eigen cultuur te minachten of te geringschatten. Daarvoor geniet ik er teveel van. Superieure literatuur, oorstrelende klassieke muziek, fascinerende schilder- en beeldhouwkunst, maar ook doorwrochte en diepgravende essays over filosofie en geschiedenis: het is mijn kers op de taart, mijn neusje van de zalm, ja zelfs mijn reden van bestaan! En dat pakt U, met uw driedubbele agenda en electoraal opportunisme, niet van me af! Mag het?
Die culturele betrokkenheid heb ik van jongs af aan meegekregen van thuis. Ja, beste meneer Somers, ik ben verzot op mijn beschaving, fier op de verwezenlijkingen van mijn voorouders, trots op mijn eigenste plekje in de wereld: dat rafelende, door fris water koel gehouden en geïnfiltreerde klein lapje “Brugs kantwerk” in het noordwesten van dat kolossale Euraziatisch continent. De interesse in mijn eigen cultuur kon alleen maar groeien omdat mijn moeder huisvrouw was en nog tijd maakte voor de kinderen. Huismoeders, beste minister van “Samenleven”, zijn hun gewicht in goud waard! Zij houden gezinnen samen, voeden kinderen op en houden de boel netjes. Voor U echter zullen ze wel altijd een bedreiging vormen want ze doen nog iets: zij geven cultuur en traditie door. En dat is voor U, die het averechts feminisme achternaloopt, de horror! Cultuur en traditie zijn immers de antidota voor alle gruwelijke onzin die U dagelijks uitkraamt.
Terwijl vader werkte, liet die huismoeder van mij, me mijn stad en andere steden kennen. Diezelfde Steden die door uw paladijnen van alle menselijkheid gezuiverd worden, zowel stedenbouwkundig als sociaal. Duizenden wandelingen moet ik gemaakt hebben met mijn moeder, honderden keren wellicht heb ik het MSKA, het Rubenshuis, Plantin-Moretus, Mayer van den Berg … bezocht. Vol verwondering keek ik – kijk ik nog steeds – naar wat de groten der aarde vervaardigd hebben. Mag het?
De diepere kennis van mijn eigen, volgens U te minachten cultuur zette me op het spoor naar andere culturen. Ik snoof andere denkwijzen, wikte en woog andere filosofieën, proefde van uitheemse kunsten. Dat begon ook al vroeg, door bijvoorbeeld te spelen met vreemd speelgoed. Ik had een “twist-drum”, U weet wel, zo’n trommeltje op een stokje met aan weerskanten twee koordjes waaraan balletjes bengelden. Had ik gekregen van “tante nonneke” uit dé Kongo. Ik had nogal wat “tante nonnekes” in de Kongo. Ter gelegenheid van elke kerkelijke feestdag stuurde ze allemaal een kaartje naar het thuisfront. Niet met een foto van zichzelf, zoals U zou doen, maar met foto’s van klasjes vol negertjes en negerinnetjes. Echte foto’s van echte kinderen die ze gealfabetiseerd hadden in hun schooltje aan de rand van een godvergeten dorp in de rimboe. In hun begeleidende brieven verhaalden ze ook over minder fortuinlijke kinderen die ze van de dood gered hadden. Ze vertelden over de stank van de open wonden die ze verzorgden en over het eten dat ze uitdeelden aan stervende kindjes met dikke buikjes. Heeft U, minister van Samenleven, ooit in de goorste omstandigheden mensen gered van een gewisse dood? Heeft U, die het schijnbaar allemaal zo goed weet, ooit staan dabben in menselijke uitwerpselen die door ongekende ziekten niet meer opgehouden konden worden? Heeft U ooit naar mensen omgezien? Wat blaat U dan toch over mijn beschaving die moet knielen voor anarchistisch tuig dat hier alle kansen van de wereld krijgt terwijl het ginds wellicht al lang dood zou zijn? Wat is dat toch voor gelul over de verantwoordelijkheid van mijn cultuur voor alles wat daar, na 60 jaar onafhankelijkheid, nog steeds fout loopt of voor iets wat honderd jaar geleden gebeurde en waar geen van ons, heden, iets mee te maken heeft gehad! Heeft U persoonlijk vastgezeten voor de daden van uw wel heel foute familieleden? Heeft U zich eigenlijk al openlijk verontschuldigd?
Als mijn twist-drum me toch wat te eentonig werd en ik muziek leerde beluisteren, schilderijen, beelden en architectuur leerde zien en gestoken werd door geschiedenis en filosofie, lag dra zowaar de wereld open. Toen U druk bezig was over te lopen van de VU naar de vetpotten van de OpenVLD om daar het schoothondje te worden van de “grote drie”, reisde ik delen van Europa af, later zelfs naar het Midden-Oosten: Syrië, Jordanië, Libanon, Turkije, Egypte. Het was de tijd van die “vreselijke” op het westen gerichte dictators als Hafiz al-Assad en Hosni Moebarak en in Turkije de tijd van Yilmaz en Tansu Ciller (een vrouw begot!), lang vóór de op het oosten gerichte seniele sultan van vandaag. Dat was ook vóóraleer U en uw liberaal globalistische kliek het daar allemaal eens ging oplossen, met slechts oog voor vaten vol ruwe olie en bij gebrek aan diepgang de wereld reducerend tot één groot dollarteken.
Toen kon men het Midden-Oosten nog bereizen. Ik zag meer historische moskeeën van binnen dan U garagemoskeeën zag tijdens iftarfeestjes. Ik at me, op een zondagse heuvel in Damascus, haast een breuk met families die, omwille van hun plicht tot gastvrijheid, met mij wilden delen wat ze hadden. Over alles kon toen in Syrië gesproken worden. Mijn christen-zijn nog het eerst! Toen waren er trouwens nog genoeg christelijke kerken om mijn zondagsplicht te vervullen. Over één ding echter wilde geen Syriër, geen Jordaniër of geen Egyptenaar uitweiden: de landverraders (het zijn hun woorden!) die naar het westen waren gevlucht, de paria’s van hun eigen volk, die ginds broodnodig waren om de economie te steunen, maar al even opportunistisch als U, have en goed achterlieten voor eigen gewin. Wat komt U mij toch vertellen over “verrijkers”, over geschoolde arbeidskrachten, over “vluchtelingen” die vervolgd worden? Wat balkt U toch, als een morele Icarus tijdens z’n vlucht, over (wereld)solidariteit?
Waar de Turkse hiel drukt, zo zegt het spreekwoord, daar groeit geen gras. Waar U verschijnt, meneer Somers, daar gaat, ondanks uw naam, de zon onder en wordt het kil! U verkoopt uw eigen volk, uw eigen cultuur, uw eigen geschiedenis voor een bord linzensoep aan de hardst roepende en gewelddadigste minderheid. U voert voluit mensen in waar wij niks mee kunnen maar waar men elders nood aan heeft en sloopt op hun eerste verzoek alle herinneringen aan uw eigen historie. Is uw culturele laag vernis dan zo flinterdun? Die afbraakpolitiek slijt U als samenlevingsopbouw, maar in feite sloopt U beide zijden van de medaille: hier en ginds zal na de doortocht van U en de uwen puin moeten geruimd worden. Uw “samen” geurt onaangenaam naar “apart”. Uw inclusie smaakt exclusief naar kleefstof: kleefstof van op gele sterren gelijkende stickers. Hoe anders moet ik, de racist volgens uw definitie, uw stickeractie dan opvatten? Is dit uw woordeloos sjibbolet dat de richting wijst wanneer U, als God in hoogsteigen persoon, komt oordelen over de levenden en de doden? Niemand, meneer de minister, helpt wie dan ook ter wereld door plat op de volgevreten buik te gaan voor de onwelvoeglijke politici met vreemde roots die vanuit parlementen en schepencolleges komen zagen over “institutioneel” racisme: voor de onbetamelijke allochtonen van de eeuwige kans die, genietend van bijna gratis huisvesting, leeflonen en huursubsidies, komen klagen over “structureel” racisme: voor de schaamteloze migrantenacteurs en dito actrices van tweede garnituur die, vanuit theaterzalen, speelholen of in TV- en bioscoopfilms komen knorren over “mijn” autoritair opgedrongen cultuur: voor de ondankbare migrantenprofessoren die vanuit academische ivoren torens komen morren over glazen plafonds voor uitheems intellect. En dan vergeet ik de overbetaalde sportlui nog, de straffeloze criminelen, de blind plunderende relnichten, de van alle logica verstoken excuustruusjes uit de donkerste krochten van het verzet die op TV hun onzin mogen komen uitbraken over negers die niet racistische kunnen zijn … Wie is hier toch de racist, meneer Somers? Zou het kunnen dat het toch een heel klein beetje afhangt van de kant van waaruit je het bekijkt?
Denk daar toch allemaal maar eens wat dieper over na, meneer de minister, of straks heeft U zelfs geen samenleving meer over waarmee U kunt samenleven. En dat punt komt akelig dichtbij! Als U trouwens meent dat de huidige kolonisatoren voor U een plaatsje vrijhouden in de “nieuwe orde”, dan bent U eraan voor de moeite. Want hoe zwart U zich ook opsmukt, U blijft voor hen wel die blanke “bwana”, ten eeuwigen dage bezwaard met de “erfzonde” van de kolonisatie. En dan nog ééntje die zijn piepklein neusje keert naar elke voorbijschietende wind: onbetrouwbaar, louche en wispelturig. Daar hebben ook de nieuwe overheersers niks aan. Dat zullen ze zelf ook wél weten en U geweten hebben!
Hoogachtend,
Uw niet-bestickerde racist die blijft weigeren zijn eigen beschaving te haten!
Silvius Brabo
***