Wie, vanuit zijn rurale residentie, meent dat het met de multiculturaliteit van onze samenleving nog best meevalt, heeft zich toch eens – en liefst zonder dralen – te reppen naar de LBC, de Landelijke Bedienden Centrale, onderafdeling van de christelijke vakbond ACV. Tot voor kort werd de afkorting uitgerokken met de letters NVK, voluit: Nationaal Verbond voor Kaderleden. Van kaderleden ziet men echter bij de LBC niets meer, en ook de christenheid lijkt verder weg dan ooit. Wie een medewerker in lange broek zoekt, zoekt vergeefs. Het kader gaat tegenwoordig kort gebroekt door het professionele leven, zelfs indien de behaarde stekjes, die aan de kijkende ogen worden prijsgegeven, smeken om verhullend bekleedsel dat de esthetiek terug in een evenwichtigere plooi zou leggen.
Ook de christelijkheid blinkt uit in afwezigheid. Wie als autochtoon de schuifdeur van de zetel aan de Sudermanstraat voorbij sloft, betreedt een wereld die de zijne niet is. In het Midden-Oosten en Noord-Afrika schijnt men ertegen te kunnen, maar hier, in Europa, schuurt de complete omzwachteling van het vrouwenlijf, zeker op bloedhete dagen, met de thans beleden evenzeer toch tamelijk stuitende naaktheid van het hedendaagse mannenbeen. Zo te zien is het leven van de vrouw ginds uitermate ingewikkeld. Het is een ingewikkeldheid die op het eerste gezicht de ontwikkeling van de vrouw flink in de weg staat. Dit is een vaststelling die op het tweede gezicht wordt bevestigd en op het derde gezicht ontegensprekelijk wordt.
Aan de receptie zit een jonge maar behoorlijk gezwollen hommel van allochtone oorsprong die van niks weet en dat dan ook voortdurend zegt. Het vermoeden dat het zinnetje “Ik weet het niet” zo ongeveer de ganse Nederlandstaligheid van de receptioniste omvat, maakt zich van de achteloze bezoeker meester. Dit vermoeden wint nog aan zekerheid wanneer elke bijkomende en meer specifieke vraag wordt beantwoord met een weliswaar verleidelijke, doch verder taalloze glimlach. De communicatie speelt zich dan ook goeddeels op het non-verbale vlak af. De spontaan opborrelende bedenking dat men zich toch bevindt in een instelling die zich in taalonderwijs heeft gespecialiseerd, doet niet ter zake, nu een stel geslepen bollebozen vanachter hun schrijftafel hebben uitgevogeld dat taalkennis niet noodzakelijk tot inburgering leidt. Let U toch even op de toevoeging “noodzakelijk”. Deze als voorbehoud geponeerde aanvulling maakt het glad onmogelijk de academische kanjers in het ongelijk te stellen. Het kan vriezen, het kan dooien, ook aan onze universiteiten!
Na de zoveelste niet beantwoorde vraag, strekt het hommeltje dan ten einde raad, maar inmiddels zeer bedreven, haar rechterarm en wijst vervolgens kundig en routineus met de wijsvinger naar een collega waarvan zij veronderstelt dat hij of zij de taal wel machtig is en haar taak, voor de zoveelste keer, probleemloos kan afmaken. “U mag hier aanschuiven, Meneer”. En inderdaad, iets verder van de ingang zitten aan de balie twee andere receptionistes die wél blijk geven overweg te kunnen met de taal van Vondel. De strijd naar de balie kan beginnen. En “strijd” zal er geleverd worden. Voor de balie, bemand met slechts twee vrouwen, hebben zich immers een 8-tal rijen van gedrapeerde vrouwspersonen gevormd, die allen menen in aanmerking te komen om eerst bediend te worden. Het zijn vrouwen die Nederlands móeten leren van de overheid. Zelf zien ze er het nut niet van in, maar het scheelt wel een aardige cent in de portemonnee. Een rechte lijn trekken, is vooralsnog een moeilijke zaak, daarvoor kennen ze de rangtelwoorden nog niet voldoende. Het gezegde “Wie eerst komt, eerst maalt” wordt pas in het vijfde jaar aangeleerd. Ondertussen behelpt men zich door met de volledig geëmballeerde veranda opdringerig in de rug van de voorganger te priemen, en wel zo, dat deze zo snel mogelijk en mateloos gegêneerd het pand zou verlaten. Dat is dan toch één plaats gewonnen!
Eens binnen gehoorsafstand van de baliemedewerkers gearriveerd, ontvouwt zich dan een parallel universum dat gestoeld is op misverstanden, dwalingen en naast elkaar geleuter. De vrouwtjes hebben al wel een paar jaar Nederlands achter de rug, maar schijnen alleen nog maar in staat te zijn de zinnetjes te begrijpen die tot hun voordeel strekken. Vanonder het omkleedsel worden allerlei papieren naar boven getoverd die in zulke staat verkeren dat ze een doorsnee juffrouw van de eerste klas een onmiddellijke toeval zouden bezorgen: ezelsoren, valse plooien en koffievlekken incluis. Eentje had, hoogstwaarschijnlijk om het vervoer van de documenten te faciliteren, haar “diploma’s” tot een geriefelijk bolletje geknepen en nonchalant op de balie gesmeten. Het uitpakken was voor de medewerkster. Zij wordt er tenslotte voor betaald! “Kijk eens aan”, zei deze met een gemeend fiere blik “U hebt al een 2.1. Dan spreekt U al een aardig woordje”. Ook de baliebediende kreeg als antwoord dezelfde verleidelijke, maar taalloze glimlach, die zo-even nog het gelaat van de receptioniste sierde. Onbetaalbaar was de vraag van de andere baliebeambte. Aan een Turks mokkel, dat zichtbaar recht van het vliegtuig naar de centrale was gespurt, vroeg ze: “En heeft U in de vakantie veel Nederlands gesproken?” De strekking van de vraag ontging de Turkse volledig.
Als het dan eindelijk onze beurt was, kregen we te horen dat de inschrijvingen voor het vreemde talenonderwijs eerst vanaf september kon plaatsvinden. Geen wonder dat LBC-NVK ondertussen van naam veranderd is. Het heet nu ACV-Puls. Die “puls” is ongetwijfeld elektromagnetisch van aard, wat schijnt te wijzen op het vrijkomen van “verstorende” energie. In het buitengaan zat de receptioniste nog steeds haar onwetendheid te botvieren. Haar verleidelijke maar taalloze glimlach leek wel gebeiteld.
Silvius Brabo