Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde publiceerde deze week dat in Nederland thans veertig procent van alle artsen van het vrouwelijk geslacht zijn. Het dagblad De Telegraaf berichtte hierover en vermeldde tevens dat binnen twintig jaar vrouwen in de medische zorg getalsmatig de overhand zullen hebben. Dat is een eindpunt in een ontwikkeling die in Europa ruim 700 jaar eerder is begonnen.
In de oudste culturen, zoals die van de Sumeriërs, de Egyptenaren, de Babyloniers, de Grieken en de Romeinen, waren er reeds vrouwelijke artsen. Maar in West-Europa moesten de weinige vrouwelijke medici veelal in het geheim praktiseren. Vaak waren ze de dochters van wondartsen of chirurgijns die het vak van hun vader hadden geleerd.
De discriminatie was soms zo groot dat sommigen van hen van hekserij werden beticht. Alleen Duitsland had reeds in de veertiende eeuw enige officieel geregistreerde vrouwelijke geneeskundigen. Sommigen van hen kwamen voort uit de kringen van vroedvrouwen, zoals toen verloskundigen werden genoemd. Daar waren uitstekende artsen bij.
Zo was er in Engeland een zekere Elisabeth Cellier, die zelfs een wetenschappelijke statistiek publiceerde over sterfte en complicaties in de verloskunde. Ze toonde onweerlegbaar aan dat meer dan twee derde van die medische missers door gebrek aan kennis was ontstaan. Zo werd zij een van de allereerste medische klokkenluiders en haar trof het lot dat velen na haar zouden ondergaan: zij kwam publiekelijk aan de schandpaal en haar boeken werden verbrand.
Moeilijk
In Italië echter waren er in de 18de eeuw zelfs al vrouwelijke hoogleraren in de geneeskunde, zoals Anna Manzolini aan de universiteit van Bologna. Zij doceerde anatomie. Maar door de band genomen was het tot honderd jaar geleden voor vrouwen nog erg moeilijk om geneeskunde te studeren of als arts te werken. Men vond dat niet passend in verband met de toen nog hoog geprezen ‘kuisheid’ van de vrouw. Zij mocht onder meer de anatomie van de mannelijke geslachtsdelen niet kennen en geen blote mannen onderzoeken.
In de laatste jaren van de 19de eeuw stonden in de Verenigde Staten toch al 35 universiteiten open voor vrouwelijke studenten in de geneeskunde. Evenwel was daar groot verzet tegen. Niet alleen vanuit de gevestigde artsenstand, maar ook vanuit de groep (mannelijke) medische studenten.
Eerst in 1915 konden vrouwelijke artsen lid worden van de Amerikaanse Maatschappij voor Geneeskunde. Overigens hadden alle academisch gevormde vrouwen met dit soort discriminatie te maken.
Zoals bijvoorbeeld de wereldberoemde Marie Curie Sklodowska (1867-1934), die het radioactieve element radium heeft ontdekt. Daarvoor kreeg zij in 1903 reeds op de leeftijd van 36 jaar de Nobelprijs. Maar ze mocht geen lid worden van de prestigieuze Franse Academie van Wetenschappen. Zelfs niet nadat ze later nog een tweede Nobelprijs had gekregen.
Iedereen kent thans ook de naam van de eerste vrouwelijke Nederlandse arts: Aletta Jacobs (1849-1929). Zij heeft voor haar plaats in de geneeskunde moeten vechten. Maar tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw waren bijvoorbeeld vrouwelijke chirurgen nog een zeldzaamheid. Vele hoogleraren in de heelkunde wilden ook geen vrouwelijke assistenten tot chirurg opleiden.
In het verleden leidde dat soms tot tragische situaties. Zoals bij de Engelse legerarts dr. James Barry (1797-1865). Hij was een goede chirurg, een uitstekende militair en een erkende scherpschutter. Hierdoor wekte hij geen argwaan, hoewel hij relatief klein was, geen baard had en een hoog stemgeluid bezat. Toen hij, nog steeds als officier-arts, aan een raadselachtige ziekte overleed, werd er een obductie, een lijkopening dus, verricht. Daaruit bleek tot ieders verbijstering dat James Barry een vrouw was. Zij had haar hele leven moeten toneelspelen omdat ze zo graag arts wilde zijn. Die droevige komedie werd tot zelfs na haar dood nog voortgezet. Dr. James Barry werd door het leger als man begraven.
Maar dat beeld is thans drastisch veranderd. Nog slechts dertig procent van de medisch studenten is een man. Hoewel vrouwelijke artsen en specialisten alles kunnen wat vroeger uitsluitend door mannelijke dokters werd gedaan, is het een vraag of deze ontwikkeling wel onverdeeld gunstig is.
Zo blijken veel vrouwelijke artsen hun beroep te hebben gekozen omdat het ze vaak de mogelijkheid biedt in deeltijd te werken. Zo kunnen ze dan de geneeskundige praktijk combineren met een gezin. Maar het is slecht als de patiënten te maken krijgen met steeds wisselende artsen. Het komt tegenwoordig voor dat patiënten niet meer weten wie nu eigenlijk hun huisarts is of door wie ze in het ziekenhuis zijn behandeld.
Zuster
Dat is niet goed voor de arts-patiëntrelatie, maar ook niet voor het aanzien van het artsenberoep. Vandaar dat in ziekenhuizen vrouwelijke artsen soms door patiënten met ‘zuster’ worden aangesproken.
Of dat ze later vertellen dat ze niet door een chirurg maar door een ‘mevrouw’ zijn geopereerd. Nog afgezien van de intercollegiale problemen die ontstaan als vrouwelijke geneeskundigen geen nachtdiensten willen doen of niet kunnen werken op zon- en feestdagen vanwege hun privéleven.
Dit alles neemt niet weg dat vrouwen de gehele geneeskunde, inclusief de traumatologie, orthopedie, hartchirurgie en het verrichten van hersenoperaties voortreffelijk kunnen beheersen.
Daarbij komt dat vrouwen vaak beter in staat zijn eventuele psychische of emotionele problemen van patiënten aan te voelen en te bespreken.
Het zou echter een slechte ontwikkeling zijn als bepaalde medische specialismen door vrouwen alleen zouden worden gekozen omdat ze zo makkelijk met een gezinsleven kunnen worden gecombineerd.
Daar is niemand bij gebaat, zeker de geneeskunde niet.
**
Illustratie: James Barry, de vrouw die zich voordeed als man om chirurg te kunnen zijn
**
Elke zaterdag verschijnt in De Telegraaf de column van Prof. dr. Bob Smalhout ‘Op het Scherp van de Snede‘.
Wij danken de professor én de krant om hun toelating tot overname van het artikel.
**
Titel van dit artikel in het ‘tScheldt Archief: 879 Prof. dr. Bob Smalhout
**