Leven op de pof

13 mei 2008

Nog nooit heeft onze landbouw zo veel geproduceerd. En de producten zijn mooier, groter en sappiger dan ooit. Wie even rondkijkt bij de groenteboer of in een supermarkt ziet een weelde aan superproducten, waar veel landen niet aan kunnen tippen. Maar toch bevatten al die groenten en al dat fruit steeds minder voor het leven belangrijke stoffen. In feite lijden we honger in overvloed zonder dat we dat beseffen.

De Telegraaf publiceerde vorige week een alarmerend artikel over de kwaliteit van onze groenten. In de afgelopen twintig jaar is de aanwezigheid van levensbelangrijke mineralen en vitaminen in die groenten soms met vijftig tot negentig procent teruggelopen.

Tevens werd bekend dat ziekten als kanker en diabetes steeds meer voorkomen en dat er tussen die kwalen enerzijds en de landbouwproducten anderzijds een verband bestaat. Dat is onder meer aangetoond door ir. Paul Blokker van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu. Hij stelde dat de gemiddelde Nederlander een tekort heeft aan de metalen zink, selenium, magnesium, ijzer, koper, mangaan en chroom. Bovendien zijn de lichaams-hoeveelheden van de vitaminen C en A marginaal. Zo op het eerste gezicht zullen de meeste mensen daar niet meteen wakker van liggen. Maar geleidelijk dringt het ook tot de geneeskunde door dat al die stoffen (uiteraard in kleine hoeveelheden) onmisbaar zijn voor het in stand houden van het leven en de gezondheid. Zo beschermen die zogenaamde sporenelementen in hoge mate tegen het ontstaan van diabetes en kanker.

Boerenstand

Dit is bevestigd door het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu, het RIVM. Ook het grote Zwitserse farmaceutische bedrijf Geigy en het Levensmiddelenlaboratorium te Karlsruhe hebben de noodklok geluid.

De hele ellende is begonnen door de overheidsbemoeienis met de boerenstand. Die was al eeuwenlang bij ons traditioneel kleinschalig. Bovendien hadden de meeste boeren een gemengd bedrijf, dus zowel akkerbouw als veeteelt. Die twee hielden elkaar volmaakt in balans. Het vee zorgde voor de mest en de akkers brachten voedsel voort voor mens en dier. De meeste boeren hadden vroeger niet veel meer dan vijf hectare grond, acht à twaalf koeien en verder wat varkens, pluimvee, schapen en geiten. Maar na de Tweede Wereldoorlog kwam ons land onder de sterke politieke invloed van de zogenaamde ‘maakbare samenleving’. En dat betekende een enorme schaalvergroting en specialisatie. Zo ontstonden bedrijven met wel honderd koeien of 5 000 varkens of een miljoen kippen. Die produceerden enorm veel melk, vlees en eieren, maar ook gigantische hoeveelheden mest. Bovendien lagen de dieren meestal niet meer op stro, maar in zogenaamde ligboxen met tralies op de bodem, waar doorheen niet alleen alle mest maar ook alle urine in enorme gierputten terechtkwam. Die vloeibare massa stonk vreselijk door de vorming van gassen als ammoniak, zwavelwaterstof en blauwzuur, die de beruchte zure regen veroorzaakten.

Daarom verordonneerde de overheid in 1993 dat die drijfmest niet over het land mocht worden gesproeid, maar in de grond moest worden geïnjecteerd. Hierdoor stierven door vergiftiging de meeste regenwormen. Die hadden met hun kilometerslange gangen al eeuwenlang gezorgd voor een goede zuurstofvoorziening en een adequate waterabsorptie van de grond. De bodem raakte verziekt en de vorming van sporenelementen en vitaminen ging grotendeels verloren. Zo daalde in tien jaar tijd het gehalte aan mineralen en vitaminen in aardappels, wortelen en peulvruchten met gemiddeld 75 procent. In witlof verdween zelfs alle vitamine C. Door dit alles wordt in toenemende mate onze gezondheid bedreigd. Maar de gevolgen hiervan worden pas na enkele jaren zichtbaar.

Het basisprobleem is dat de boerenstand door onze overheid nooit echt serieus is genomen. In feite worden de boeren min of meer weggetreiterd via landbouwschappen, milieudeskundigen en een dodelijke administratieve papierwinkel. Ze worden gedwongen steeds meer te produceren met steeds minder mensen en tegen steeds lagere kosten. Hierdoor ontstond ook de weerzinwekkende bio-industrie. Men vergat dat vroeger de boeren Nederland hebben gemaakt, letterlijk ontworsteld aan het water, en zorgvuldig hebben beheerd. Maar bijvoorbeeld de vroegere minister van Economische Zaken, Annemarie Jorritsma, had onzalige plannen om de gehele boerenstand op te heffen en van alle eeuwenoude landbouwgronden woonwijken, sportvelden en industrieterreinen te maken. Ons voedsel moest dan maar ergens uit Oost-Europa komen.

Minachting

Nooit eerder bleek de nauwelijks verholen minachting van de overheid voor onze boeren zo duidelijk als tijdens de mkz-crisis in 2001, toen meer dan 250 000 gezonde koeien en kalfjes via een dierenshoah werden afgemaakt. Om de gezondheid van onze bevolking ook in de toekomst veilig te stellen, moet er een andere landbouwfilosofie komen. Niet weer een die hoofdzakelijk gericht is op een steeds grotere productie tegen de laagste kosten. Maar een die respect heeft voor de subtiele balansen in de natuur. Een respect dat eeuwenlang onze bodem beschermde via een nauw luisterende samenwerking tussen mens en dier. De voorstanders van een dergelijke biologische landbouw zijn zeer ten onrechte vaak aangezien voor wat softe maar niet helemaal reële idealisten. Het ziet er echter naar uit dat juist zij straks ervoor moeten zorgen dat we in al onze schijnbare overvloed en luxe niet te gronde gaan aan allerlei biochemische tekorten die men eerder zou verwachten in een verafgelegen ontwikkelingsland. Want in die zin leven we al jarenlang op de pof.

Bob Smalhout

**

Illustratie: Smalhout

**

Titel van dit artikel in het ’tScheldt Archief: 859 – Leven op de pof

**